ECLI:NL:RBDHA:2025:917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50565
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot Dublinverordening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoekster. De verzoekster had op 17 december 2024 een besluit ontvangen van de minister van Asiel en Migratie, waarin haar asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van haar aanvraag. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval is de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is volgens de Dublinverordening. De voorzieningenrechter constateert dat het beroep van verzoekster waarschijnlijk niet voor de uiterste overdrachtstermijn van 27 februari 2025 kan worden behandeld, waardoor de vereiste spoed aanwezig is.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verzoekster om aanwezig te zijn bij de behandeling van haar beroep zwaarder weegt dan het belang van de minister om verzoekster eerder over te dragen. Daarom wordt het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 907. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50565

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 17 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. De asielaanvraag van verzoekster is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat volgens verweerder een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening). Deze verordening stelt een termijn waarbinnen verzoekster dient te worden overgedragen aan de ontvangende lidstaat. De voorzieningenrechter stelt vast dat het beroep van verzoekster hoogstwaarschijnlijk niet kan worden behandeld binnen deze uiterste overdrachtstermijn, die in dit geval eindigt op 27 februari 2025. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekster om bij de behandeling van haar beroep aanwezig te zijn zwaarder dan het belang van verweerder om verzoekster daarvóór al over te dragen. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze. De voorzieningenrechter weegt hierbij mee dat het beroep op korte termijn, te weten op 13 februari 2025, op zitting zal worden behandeld en de uiterste overdrachtstermijn ten gevolge van deze uitspraak wordt opgeschort.
4. De voorzieningenrechter ziet in de toewijzing van het verzoek aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 907, bestaande uit een punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
 bepaalt dat verzoekster niet mag worden overgedragen zolang niet op het beroep tegen het bestreden besluit (NL24.50564) is beslist;
 veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 907.
Deze uitspraak is gedaan op 27 januari 2025 door mr. M.J. Schouw, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.