ECLI:NL:RBDHA:2025:9175

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL24.45487
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring bezwaar tegen buitenbehandelingstelling aanvraag verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 16 mei 2025, wordt het bezwaar van eiser tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel medische behandeling behandeld. Eiser is het niet eens met de ongegrondverklaring van zijn bezwaar door de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelt dat de minister niet alleen de rechtmatigheid van het primaire besluit moet toetsen, maar ook de opportuniteit van het bestreden besluit moet heroverwegen. De rechtbank komt tot de conclusie dat de minister het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard, omdat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat het in behandeling nemen van de aanvraag meer tijd kost dan de beoordeling van een nieuwe aanvraag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de minister de aanvraag voor een verblijfsvergunning op medische gronden in behandeling moet nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.45487

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser,

(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.K. Ruijzendaal).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de ongegrondverklaring van het bezwaar, dat eiser heeft ingesteld tegen de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel medische behandeling. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de ongegrondverklaring van het bezwaar.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister het bezwaar ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hoewel het primaire besluit niet ten onrechte is genomen dient de bezwaarprocedure niet alleen voor toetsing van de rechtmatigheid, maar ook voor toetsing van de opportuniteit van het bestreden besluit. Eiser krijgt dus gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 11 november 2024 op het bezwaar van eiser, blijft de minister bij het (primaire) besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het verblijfsdoel medische behandeling.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Bij het primaire besluit van 27 mei 2024 heeft de minister de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb [1] buiten behandeling gesteld. De reden is dat de gevraagde bewijsmiddelen niet met inachtneming van de vereisten, neergelegd in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc [2] , binnen de gestelde termijn zijn ingediend. Eiser heeft de relevante medische gegevens van de behandelend huisarts niet overlegd. Van een geldige reden voor het niet aanleveren van de benodigde bewijsmiddelen is niet gebleken. Er kan dan ook geen medisch advies worden gevraagd bij het BMA [3] .
3.1.
In bezwaar heeft eiser het formulier: “Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens” en medische stukken van de huisarts overlegd. Hij heeft de minister verzocht om de aanvraag voor een verblijfsvergunning op medische gronden alsnog in behandeling te nemen.
3.2.
Volgens de minister is het geschil in bezwaar beperkt tot de vraag of eisers aanvraag op de juiste gronden buitenbehandeling is gesteld. Omdat de gevraagde informatie ontbrak en daarvoor geen geldige reden is aangevoerd, heeft de minister bij het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
Heeft de minister in redelijkheid kunnen besluiten in het bestreden besluit te volstaan met een beoordeling of de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld?
4. Eiser vindt dat het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard. Hij voert aan dat de minister in bezwaar een volledige heroverweging moet maken. Ter zitting heeft zijn gemachtigde toegelicht dat het door eisers psychotische stoornis en een wisseling van huisarts moeilijk was om de gevraagde informatie te verkrijgen. Nu eiser de ontbrekende gegevens in de bezwaarfase heeft overlegd, had de minister de aanvraag alsnog in behandeling kunnen nemen. Eiser beroept zich op het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel: het belang van eiser (hij is ziek en heeft behandeling nodig) weegt volgens hem veel zwaarder dan het belang van de Staat. Eiser stelt dat het BMA op grond van de aangeleverde stukken in staat was om medisch advies uit te brengen. Verder heeft de minister volgens eiser de hoorplicht geschonden.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat, ten tijde van het primaire besluit, de aanvraag onvolledig was, dat alle gelegenheid is geboden om de aanvraag tijdig aan te vullen en dat deze pas met de in bezwaar overgelegde stukken compleet was. Eiser is zelf verantwoordelijk voor het opvragen en overleggen van de relevante medische gegevens. Naar de mening van de minister heeft eiser geen verschoonbare redenen aangevoerd voor het niet tijdig aanleveren van de benodigde informatie. De minister mag besluiten om een aanvraag bij herstel in de bezwaarfase alsnog in behandeling te nemen, maar is daartoe niet verplicht. De omstandigheden van eiser zijn door de minister gewogen en zij stelt gemotiveerd uiteen te hebben gezet waarom is besloten om de aangeleverde stukken niet alsnog mee te nemen. Eiser verblijft momenteel rechtmatig in Nederland en daarom acht de minister het niet onevenredig bezwarend voor eiser om een nieuwe, complete aanvraag in te dienen voor een reguliere verblijfsvergunning. Verder wegen de belangen van eiser volgens de minister niet op tegen de belangen van verweerder om incomplete aanvragen snel te kunnen afhandelen en het indienen van incomplete aanvragen niet aan te moedigen.
Over de hoorplicht merkt de minister op dat zij van horen kan afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. De minister stelt dat zich een dergelijke situatie hier voor doet.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het primaire besluit niet ten onrechte is gegeven. Tussen partijen staat wel vast dat de aanvraag op dat moment niet compleet was. Maar in de bezwaarprocedure heeft de minister een ruimere taak dan enkel toetsen of het primaire besluit rechtmatig is. In bezwaar heeft de minister ook de opportuniteit van het handhaven van het primaire besluit te beoordelen. Daarbij heeft de minister een beslissingsruimte. De toetsing van de beslissing op bezwaar is voor de rechtbank een terughoudende.
4.3.
Terughoudend toetsend kijkt de rechtbank naar de motivering van het bestreden besluit en naar de vraag of de minister in redelijkheid tot haar afweging heeft kunnen komen. De rechtbank volgt de motivering niet, voor zover de minister in het bestreden besluit heeft aangegeven dat het belang van eiser beperkt is, omdat hij rechtmatig verblijf heeft. Dit argument berust op onjuiste gronden, omdat eisers verblijfsrecht op 31 maart 2024 is geëindigd.
De rechtbank houdt rekening met het belang dat de minister heeft bij het volgen van de juiste procedure, zodat niet onnodig beslag wordt gelegd op de capaciteit van de IND [4] . Het buitenbehandeling stellen van incomplete aanvragen dient zeker dat belang, maar het doel van de bezwaarprocedure is óók een inhoudelijke heroverweging, waarbij zowel het belang van de minister als van de vreemdeling wordt gewogen. De minister heeft op zitting niet aannemelijk kunnen maken dat het alsnog in behandeling nemen van de aanvraag voor de IND meer tijd kost dan de beoordeling van een volledig nieuwe aanvraag.
4.4.
Eisers gemachtigde heeft - weliswaar summier - aan het begin van de bezwaarprocedure aangegeven waardoor de vertragingen zijn veroorzaakt. Voor een deel liggen die factoren buiten zijn macht en invloed. Dat maakt dat de minister niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de weigering om aan het bezwaar tegemoet te komen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond, omdat de minister niet in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu het bestreden besluit wordt vernietigd kan in het midden blijven of eiser had moeten worden gehoord. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat de minister de aanvraag voor een verblijfsvergunning op medische gronden in behandeling neemt. De rechtbank houdt er rekening mee dat de medische informatie inmiddels ouder is dan zes maanden, zodat (een deel van) de thans overlegde medische informatie door eisers gemachtigde opnieuw moet worden uitgevraagd en ingebracht. De minister dient eiser daarvoor een termijn te stellen.
5.1.
Omdat eiser geen griffierecht heeft betaald, hoeft de minister geen griffierecht aan hem te vergoeden.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 november 2024;
- herroept het besluit van 27 mei 2024 en bepaalt dat de behandeling van eisers aanvraag wordt hervat;
- stelt haar uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A.R.W. Nieuhoff, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Bureau Medische Advisering.
4.Immigratie- en Naturalisatiedienst.