In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Libische nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 april 2025, waarin de bewaring werd opgelegd. Tijdens de zitting op 6 mei 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat eiser op de juiste wijze is gehoord voor de inbewaringstelling en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht is op uitzetting naar Algerije, aangezien het dossier van eiser onder speciale aandacht van de Algerijnse autoriteiten is gebracht. Eiser heeft betoogd dat er geen zicht is op uitzetting en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 mei 2025.