ECLI:NL:RBDHA:2025:9210

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, die stelt de Libische nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 april 2025, waarin de bewaring werd opgelegd. Tijdens de zitting op 6 mei 2025 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat eiser op de juiste wijze is gehoord voor de inbewaringstelling en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er zicht is op uitzetting naar Algerije, aangezien het dossier van eiser onder speciale aandacht van de Algerijnse autoriteiten is gebracht. Eiser heeft betoogd dat er geen zicht is op uitzetting en dat de minister onvoldoende voortvarend handelt, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19133
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Boone),

en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Slimane. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Libische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1995.
Gehoor voor inbewaringstelling (M110)
2. Eiser voert aan dat er sprake is van een gebrek omdat het gehoor voor de inbewaringstelling (M110) op 23 april 2025 is ondertekend nádat de maatregel van bewaring is opgelegd. Daarmee is niet voldaan aan artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Eiser is van mening dat wanneer een gehoor eindigt het gelijk dient te worden opgemaakt en ondertekend, zodat eiser een kopie van het gehoor meekrijgt na afloop.
3. De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring is opgelegd op 23 april 2025 om 17:15. Op pagina 9 van het proces-verbaal van gehoor staat dat het gehoor is geëindigd om 15.50 uur. Het proces-verbaal is op ambtseed opgemaakt. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal gehoor. De rechtbank volgt de verklaring van de minister op de zitting dat het uitwerken van een gehoor enige tijd kost en dat dat verklaart dat het proces-verbaal van het gehoor op 23 april 2025 om 17:57 digitaal is ondertekend. Eiser is dus vóór de inbewaringstelling gehoord en daarmee is voldaan aan artikel 5.2. Vb. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsgronden
4. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware gronden onder 3a, 3b, 3c, 3d en 3i en de lichte gronden onder 4a, 4b, 4c en 4d die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd heeft betwist. Eiser stelt ten aanzien van de zware grond onder 3a dat hij rechtmatig Nederland is binnengekomen. Hij is namelijk door Zwitserland overgedragen middels een geldig laissez-passer (lp).
6. De rechtbank is van oordeel dat de betwiste zware grond onder 3a en de niet betwiste zware grond onder 3e feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser is middels een lp aan Nederland overgedragen in het kader van de Dublinverordening. Echter is dit niet de voorgeschreven wijze om Nederland binnen te komen. Eiser heeft geen geldig paspoort en geen geldig visum. Dit wordt ook niet door eiser betwist. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen, omdat hieruit een risico op onttrekking aan het toezicht blijkt. De rechtbank laat de overige door eiser betwiste gronden om die reden verder onbesproken.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hiertoe voert eiser aan dat hem de gelegenheid had moet worden gegeven om een asielaanvraag in Nederland te doen en deze in vrijheid te mogen afwachten.
8. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Tijdens het gehoor voor inbewaringstelling van 23 april 2025 (zie p. 6 M110) is eiser gevraagd of hij een herhaald asielverzoek wil indienen. Eiser heeft verklaard dat hij dat alleen wil doen als hij in vrijheid is en niet vanuit detentie. Deze keuze is echter niet aan eiser zelf. Eiser is dus wel degelijk in de gelegenheid gesteld om asiel aan te vragen. De beroepsgrond slaagt niet.

Zicht op uitzetting

9. Eiser stelt dat er in zijn geval geen zicht is op uitzetting naar Algerije gelet op de lange duur van het lopende lp-traject. Dit traject is gestart op 8 mei 2023. Er kan niet in redelijkheid worden verwacht dat dit nu, twee jaar later, nog een lp zal opleveren.
10. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat er zicht is op uitzetting naar Algerije. Op 17 april 2025 is het dossier van eiser onder de speciale aandacht van de Algerijnse autoriteiten gebracht. Tot op heden heeft de minister geen bericht van de Algerijnse autoriteiten ontvangen dat geen lp zal worden afgegeven. Dit toont aan dat het onderzoek nog loopt. De beroepsgrond slaagt niet.

Voortvarend handelen

11. Eiser stelt dat de minister onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Hiertoe voert eiser aan dat de minister enkel rappelleert ten aanzien van de lp-aanvraag van 8 mei 2023, waaruit in redelijkheid niet meer kan worden verwacht dat een lp zal worden afgegeven.
12. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Op 17 april 2025 is – zoals hiervoor vermeld in overweging 10 – eisers dossier onder de speciale aandacht van de autoriteiten gebracht. Op 28 april 2025 is een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De minister rappelleert ook met regelmaat ten aanzien van de lp-aanvraag van 8 mei 2023. Het meest recente rappel dateert van 1 mei 2025. Deze handelingen zijn voldoende om de oordelen dat de minister voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Dat eiser niet actief en volledig meewerkt met de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit maakt dat de minister afhankelijk is van de Algerijnse autoriteiten voor de afgifte van een lp. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

13. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 mei 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.