In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeksters, bestaande uit een moeder en haar meerderjarige zus, mede namens hun minderjarige kinderen. De minister van Asiel en Migratie heeft op 10 oktober 2023 de aanvraag van verzoeksters voor een machtiging voorlopig verblijf (mvv) met het verblijfsdoel 'familie en gezin' afgewezen. Dit besluit is bevestigd in een bestreden besluit van 6 augustus 2024, waarop verzoeksters beroep hebben ingesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 februari 2025 behandeld, waarbij verschillende betrokkenen aanwezig waren, waaronder een waarnemer van de gemachtigde van verzoeksters en een tolk.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af, omdat de rechtbank in een eerdere uitspraak op 21 mei 2025, zaaknummer NL24.34306, het beroep van verzoeksters ongegrond heeft verklaard. Hierdoor is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter heeft tevens vastgesteld dat er een gebrek was in de procedure, waardoor de minister wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeksters, vastgesteld op € 907,00, en het griffierecht van € 187,00. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 21 mei 2025 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.