ECLI:NL:RBDHA:2025:9248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL24.34306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gezinshereniging van Syrische eisers met minderjarige referent

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 mei 2025 uitspraak gedaan over de afwijzing van de aanvraag tot gezinshereniging van Syrische eisers, bestaande uit een moeder en haar meerderjarige dochters, met hun minderjarige referent. De eisers zijn het niet eens met de afwijzing van hun aanvraag door de staatssecretaris van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van verschillende beroepsgronden die door de eisers zijn aangevoerd. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de eisers geen gelijk krijgen. De rechtbank legt uit dat de staatssecretaris de aanvraag niet op de juiste wijze heeft getoetst aan de normen die gelden voor minderjarigen en dat er onvoldoende is gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van de eisers is uitgevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent op het moment van indienen van de aanvraag vijftien jaar oud was en dus minderjarig. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de objectieve belemmeringen voor het gezinsleven in Syrië en dat de belangenafweging niet evenwichtig is gemaakt. De rechtbank heeft de minister opgedragen om een nieuw besluit te nemen, maar in deze uitspraak bevestigt de rechtbank dat de afwijzing van de aanvraag in deze specifieke context gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister het griffierecht en de proceskosten aan de eisers moet vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34306
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] (moeder), V-nummer: [V-nummer] ,

[eiseres 2] (meerderjarige zus), V-nummer: [V-nummer]
mede namens hun minderjarige kinderen/zussen
[minderjarige 1] (minderjarige zus),V-nummer: [V-nummer]
[minderjarige 2] (minderjarige zus), V-nummer: [V-nummer]
[minderjarige 3] (minderjarige zus), V-nummer: [V-nummer] gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. D. van Elp), en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: R. van Dooren).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eisers. Eisers zijn het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiseressen krijgen dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eisers en referent hebben de Syrische nationaliteit. Eisers zijn de moeder en zussen van referent. De moeder was getrouwd met de vader van referent. De overige eisers zijn haar dochters uit dat huwelijk. Inmiddels zijn de moeder en de vader gescheiden. Eisers verblijven vanaf 2012 in Egypte en hebben in Egypte rechtmatig verblijf. Referent heeft vanaf 2012 tot zijn vertrek in 2020 bij eisers in Egypte verbleven.
4. Op 27 april 2016 heeft de zoon/broer van eisers ( [naam 1] ) een nareisaanvraag ingediend voor de vader, referent, eisers en een andere zus ( [naam 2] ). Op 19 september 2016 heeft [naam 1] die aanvraag voor iedereen behalve de vader ingetrokken.
5. De vader is naar Nederland gekomen. De vader heeft vervolgens nareis aangevraagd voor referent, zijn dochter [naam 2] , zijn tweede echtgenote en de kinderen die de vader met zijn tweede echtgenote heeft. Referent is met toestemming van de moeder naar Nederland gekomen en heeft vanaf 24 november 2020 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland. Referent heeft op 10 februari 2021 een nareisaanvraag ingediend voor eiseressen. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 6 april 2021 afgewezen en het bezwaar van eiseressen met het besluit van 10 december 2021 ongegrond verklaard.
6. Op 19 oktober 2021 heeft referent voor eiseressen een aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) met verblijfsdoel ‘familie en gezin’ ingediend.
7. Omdat de staatssecretaris nog geen besluit op de aanvraag had genomen, hebben eiseressen de staatssecretaris op 1 september 2023 in gebreke gesteld. Op 28 september 2023 hebben eiseressen bij de rechtbank beroep ingesteld, omdat de staatssecretaris niet tijdig op hun bezwaar heeft beslist.
8. Met het besluit van 6 februari 2024 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. Op grond van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) richtte het beroep van eiseressen zich tegen het niet tijdig beslissen en tegen het alsnog genomen besluit. Bij uitspraak van 14 juni 2024 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseressen gegrond verklaard, het besluit van 6 februari 2024 vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit op de aanvraag voor de mvv van 19 oktober 2021 te nemen.
9. Met het bestreden besluit van 6 augustus 2024 heeft de staatssecretaris opnieuw de aanvraag afgewezen.
10. Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
11. De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de referent, C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiseressen, J. Labban als tolk en de gemachtigde van de minister.
12. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en bepaald dat zij binnen zes weken uitspraak zou doen. Door omstandigheden heeft de rechtbank partijen bericht dat een andere rechter de zaak in behandeling zou nemen. Partijen hebben toestemming gegeven om de zaak af te doen zonder een nadere zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Wat hieraan vooraf ging
13. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 14 juni 2024 geoordeeld dat de staatssecretaris het bestreden besluit op verschillende punten niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat referent op het moment van indienen van de aanvraag op 19 oktober 2021 vijftien jaar oud was en dus minderjarig. Tussen het moment van het indienen van de aanvraag en het moment waarop de staatssecretaris het bestreden besluit heeft genomen zitten bijna tweeënhalf jaar. Dit ruime tijdsverloop is voor het merendeel aan de staatssecretaris toe te rekenen. Op het moment dat de staatssecretaris het bestreden besluit nam was referent inmiddels meerderjarig geworden. Uit het bestreden besluit bleek niet duidelijk of de staatssecretaris de aanvraag heeft getoetst volgens het toetsingskader dat geldt voor gezinshereniging van een minderjarige met zijn familieleden of volgens het toetsingskader dat geldt voor een (jong)meerderjarige met zijn familieleden. Welk ‘peilmoment’ de staatssecretaris als uitgangspunt heeft genomen bleek niet uit de besluitvorming. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij met het peilmoment het moment van de aanvraag bedoelt. De staatssecretaris legt echter niet uit waarom hij in een reguliere vreemdelingenrechtzaak bij dat moment aansluiting zoekt. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij daarom het besluit niet kon toetsen.
14. Ook kon de rechtbank niet beoordelen of de staatssecretaris de banden tussen referent en zijn in Nederland wonende vader op een juiste manier heeft betrokken en wat de betekenis van deze banden moet zijn voor de mogelijkheid voor referent om het gezinsleven met eiseressen in Egypte uit te oefenen.
15. Verder kon de rechtbank niet beoordelen of de staatssecretaris een evenwichtige belangenafweging heeft gemaakt. Als de staatssecretaris referent als minderjarig ziet, dan komt aan zijn belang om met eiseressen gezinsleven uit te oefenen immers een ander gewicht toe dan wanneer referent als meerderjarige gezien wordt.
16. De rechtbank heeft erop gewezen dat zij het onder de omstandigheden die in deze zaak spelen zeer goed verdedigbaar vindt dat de staatssecretaris beslist om de aanvraag te toetsen aan de normen die gelden voor een minderjarige referent die vraagt om overkomst van achtergebleven familieleden. Dit moest de staatssecretaris echter wel expliciet en op een consequente manier doen, zodat de motivering die de staatssecretaris aan het bestreden besluit ten grondslag legt inzichtelijk en toetsbaar is.
17. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris de belangenafweging ook verder onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank kon uit de motivering niet afleiden welk gewicht de intensiteit van het gezinsleven en het belang van het kind hadden als elementen die in de belangenafweging zijn meegenomen, zodat de rechtbank niet kon beoordelen of de staatssecretaris een evenwichtige belangenafweging heeft gemaakt.
18. Verder is voor de rechtbank niet duidelijk geworden waarom de staatssecretaris het ontbreken van hechte persoonlijke banden tussen referent en zijn meerderjarige zus ( [eiseres 2] ) aan alle gezinsleden tegenwierp. De staatssecretaris had naar het oordeel van de rechtbank niet begrijpelijk gemotiveerd hoe het zich tot elkaar verhoudt dat hij aan de ene kant in het voordeel van eiseressen meeweegt dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar dat hij ondanks de algemene (veiligheids)situatie in Syrië aan de andere kant tegenwerpt dat eiseressen een sterke band met Syrië hebben. In het bestreden besluit had de staatssecretaris bij de binding met Nederland enkel meegewogen dat referent en de biologische vader van de zussen in Nederland wonen. Uit het dossier bleek echter dat naast referent en de vader van de zussen ook nog een broer/zoon en een zus/dochter in Nederland wonen. Daarnaast wonen er nog halfbroers/zussen van de zussen in Nederland. Bij de beoordeling van de binding met Nederland heeft de staatssecretaris er ten onrechte geen blijk van gegeven dat hij deze familiebanden bij de beoordeling heeft betrokken. Het besluit is vernietigd en er diende een nieuw besluit genomen te worden.
19. Dat nieuwe besluit heeft de minister genomen op 6 augustus 2024. Daarin heeft de minister het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. De minister is in dat besluit uitgegaan van de minderjarigheid van eiser, omdat het peilmoment het moment van de aanvraag is. Vervolgens heeft de minister gezinsleven aangenomen tussen alle eiseressen en referent en tussen alle betrokkenen onderling. Vervolgens heeft de minister een belangenafweging gemaakt. Bij die belangenafweging is de minister uitgegaan van de meerderjarigheid van referent, omdat voor de belangenafweging geldt dat die ex nunc (dus naar de stand van zaken op dat moment) wordt getoetst. De belangenafweging is in het nadeel van eiseressen uitgevallen.

Beoordeling van de gronden van beroep

Minderjarigheid of meerderjarigheid
20. Eiseressen hebben er allereerst op gewezen dat de minister ten aanzien van de belangenafweging uitgaat van de meerderjarige leeftijd van referent op het moment van het nemen van dat (nieuwe) besluit. Dat is volgens eiseressen onbegrijpelijk nu het aan de minister is te wijten dat er een lange tijd is verstreken sinds de aanvraag. Daarom moet de belangenafweging plaatsvinden met inachtneming van de referent als minderjarige. Volgens eiseressen heeft de rechtbank dat in haar uitspraak van 14 juni 2024 ook geoordeeld.
21. De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan eiseressen stellen heeft de rechtbank niet geoordeeld dat bij de belangenafweging moest worden uitgegaan van de minderjarigheid van de referent. De rechtbank heeft slechts geoordeeld dat niet duidelijk werd of de minister de aanvraag had getoetst aan de normen die gelden voor een minderjarige of meerderjarige. Vervolgens heeft de rechtbank aangegeven dat het onder de omstandigheden die in deze zaak spelen zeer goed verdedigbaar is dat de minister beslist om de aanvraag te toetsen aan de normen die gelden voor een minderjarige referent die vraagt om overkomst van achtergebleven familieleden. Dit moest de staatssecretaris dan wel expliciet en op een consequente manier doen, zodat de motivering die de staatssecretaris aan het bestreden besluit ten grondslag legt inzichtelijk en toetsbaar is. Het punt is dan ook niet dat de rechtbank vond dat de staatssecretaris referent moest aanmerken als minderjarig, maar dat de staatssecretaris moest uitleggen waarom referent volgens hem als minderjarig of meerderjarig moest worden gekwalificeerd voor de toetsing van deze aanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank deed de staatssecretaris de ene keer het een en de andere keer het ander, terwijl hij ten tijde van het besluit meerderjarig was maar ten tijde van de aanvraag minderjarig en het ook verdedigbaar zou kunnen zijn om hem als minderjarig aan te merken. Daardoor kon de rechtbank dus niet zelf vaststellen wat de staatssecretaris had gedaan. De beroepsgrond van eiser dat de rechtbank had geoordeeld dat de minister de referent moest aanmerken als minderjarig, mist dan ook feitelijke grondslag en faalt.
22. Dan komt de rechtbank toe aan de vraag of de minister (destijds de staatssecretaris, hierna: de minister) referent voor de belangenafweging had moeten aanmerken als minderjarig, omdat er lange tijd is verstreken sinds de aanvraag.
23. De rechtbank is van oordeel dat de minister bij het maken van de belangenafweging heeft mogen uitgaan van de meerderjarigheid van referent. Het peilmoment voor de beoordeling van het familie- of gezinsleven in reguliere gezinsherenigingszaken is het moment van het besluit op de gezinsherenigingsaanvraag en betreft dus een ex nunc toets. Dat de minister bij het maken van de belangenafweging is uitgegaan van de meerderjarigheid van referent is dus in overeenstemming met geldende jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4630). De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Intensiteit gezinsleven
24. In het bestreden besluit heeft de minister de intensiteit van het gezinsleven in het voordeel van eiseressen meegewogen, maar slechts beperkt. Het was volgens de minister namelijk een bewuste keuze om referent en niet het hele gezin naar Nederland te laten reizen, waardoor de scheiding in het gezin ontstond. Eiseressen hebben erop gewezen dat de minister in het besluit tegenwerpt dat de scheiding tussen referent en eiseressen een bewuste keuze is geweest, waardoor zij nu rechten trachten te ontlenen aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voor een door referent en zijn ouders gecreëerde situatie waarvoor artikel 8 van het EVRM niet bedoeld is. Eiseressen bestrijden dat de scheiding een bewuste keuze is geweest. Referent was ten tijde van de scheiding minderjarig en heeft geen inspraak gehad op wat er gebeurde. Voor hem was de scheiding aldus geen bewuste keuze en het is onduidelijk waarom de minister tot deze conclusie komt. Verder wordt erop gewezen dat de keuze om gescheiden van elkaar te leven is gemaakt op basis van de omstandigheden die destijds speelden. Referent was ziek en had hulp nodig. De minister kan dit dan ook niet in het nadeel van eiseressen meewegen.
25. Naar het oordeel van de rechtbank is de huidige scheiding tussen referent en eiseressen geen bewuste keuze geweest van betrokkenen. Referent was ten tijde van de scheiding minderjarig en de nareisaanvraag die tot gevolg had dat referent en eiseressen gescheiden raakten, werd immers gedaan door zijn vader. Ondanks dat het niet de bedoeling is geweest van referent en eiseressen om het gezinsleven voor lange duur op afstand uit te oefenen, heeft de afstand wel tot gevolg gehad dat het gezinsleven minder intensief is geworden. Hierbij heeft de minister mogen meewegen dat de moeder van referent een toestemmingsverklaring heeft getekend als achterblijvende ouder en dat de gestelde medische toestand van referent zoals die was op het moment van zijn overkomst naar Nederland niet nader is onderbouwd. Ook was de scheiding van de familieleden niet het gevolg van een vluchtsituatie, omdat referent en eiseressen al sinds 2012 waren gevestigd in Egypte. De rechtbank kan de door de minister getrokken conclusie dat er sprake is van minder intensief gezinsleven volgen, maar is wel van oordeel dat de motivering dat het een bewuste keuze om alleen referent en niet het hele gezin naar Nederland te laten gaan, onvoldoende is. De minister mocht de intensiteit van het gezinsleven beperkt in het voordeel van eiseressen meewegen, zodat de rechtbank het gebrek zal passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

Vrije domiciliekeuze

26. De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat artikel 8 van het EVRM geen vrije domiciliekeuze kent. Dat referent liever met zijn gezinsleden in Nederland wil wonen maakt niet dat er de verplichting op Nederland rust om aan eiseressen verblijf in Nederland toe te staan. Dit heeft de minister in het nadeel van eiseressen meegewogen. Referent ziet niet in waarom dit wordt meegewogen in het nadeel van eiseressen. Dat er op de Nederlandse overheid geen verplichting rust om aan betrokkenen verblijf in Nederland toe te staan is niet iets waar referent en eiseressen invloed op kunnen uitoefenen en daarom is het onlogisch dat dit in het nadeel van referent en eiseressen wordt meegewogen. Daarnaast is referent destijds herenigd met zijn vader en wordt simpelweg uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 8 van het EVRM, aldus eiseressen. Eiseressen wijzen erop dat referent niet eigenhandig een land heeft gekozen om te wonen omdat de omstandigheden daar beter zijn dan in zijn land van herkomst.
27. De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft meegewogen dat artikel 8 van het EVRM geen recht op vrije domiciliekeuze biedt (zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2056). Hoewel de rechtbank begrijpt dat referent destijds Nederland is ingereisd zodat hij familieleven met zijn vader kon uitoefenen, maakt dat niet dat de minister is gehouden om eiseressen en referent de mogelijkheid te bieden om het familieleven in Nederland uit te oefenen. Er is niet gebleken van objectieve belemmeringen om het gezinsleven buiten Nederland, of middels moderne communicatiemiddelen uit te oefenen. De minister heeft dit punt mogen laten meewegen.

Financiële middelen

28. Eiseressen hebben zich verder op het standpunt gesteld dat de minister schrijft dat referent tot voor kort minderjarig was en dat niet van hem kan worden verwacht dat hij zelfstandig voorziet in de kosten van het levensonderhoud van eiseressen. Referent heeft echter verklaard dat hij op zoek zou gaan naar werk om hen financieel te kunnen ondersteunen. Inmiddels heeft hij al sinds juni 2024 een baan. Daarnaast hebben de moeder en referent verklaard dat zijn biologische vader geld stuurt naar eiseressen in Egypte. Nu referent een baan heeft en zijn vader over voldoende financiële middelen beschikt, is de conclusie dat de kosten van het levensonderhoud van betrokkenen voor een groot deel ten laste komen van de Nederlandse samenleving onterecht getrokken. Tot slot wijzen eiseressen erop dat de broer van referent, die ook in Nederland woont, misschien welwillend is om tevens financiële ondersteuning te bieden. Daarmee is allerminst gegeven dat eiseressen aanspraak gaan maken op de Staatskas, terwijl de minister dat wel stelt. Eiseressen zijn van mening dat dergelijke ‘algemeenheden’ geen concrete onderbouwing vormen in de onderhavige zaak.
29. Alhoewel de minister flexibel dient om te gaan met het middelenvereiste, is de rechtbank van oordeel dat de minister in dit geval niet ten onrechte heeft gesteld dat referent en de overige familieleden niet hebben aangetoond dat zij beschikken over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.74 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). De overgelegde loonstrook is daarvoor onvoldoende. Dat de biologische vader van eiser over voldoende financiële middelen beschikt omdat hij geld stuurt naar de familie in Egypte is niet onderbouwd. Ook de stelling dat de broer van referent wellicht financiële ondersteuning zou kunnen bieden is niet nader onderbouwd. Deze stellingen kunnen daarom niet tot een ander oordeel leiden. Omdat ook eiseressen geen duidelijkheid hebben gegeven over hun financiële situatie, mocht de minister dit in het nadeel meewegen in de belangenafweging tussen het belang van de Nederlandse staat en het belang van eiseressen.
Huisvesting
30. De minister stelt dat referent momenteel bij zijn biologische vader verblijft in Nederland, van wie de biologische moeder van referent is gescheiden. De minister gaat er derhalve vanuit dat, wanneer betrokkenen naar Nederland zouden komen, zij niet in het huidige huis van referent zullen gaan wonen. De minister concludeert dat de referent geen geschikte huisvesting voor eiseressen heeft en dat de kans is zeer groot dat zij aanspraak zullen moeten maken op huisvesting, die schaars is in Nederland. Volgens eiseressen valt niet in te zien dat die conclusie zomaar wordt getrokken. De biologische vader van referent is inmiddels gescheiden van zijn in Nederland verblijvende echtgenote, waardoor het goed mogelijk is dat de biologische vader van referent ervoor open staat om eiseressen te ontvangen in zijn huis. De ouders hebben ook nog contact met elkaar. De redenering van de minister dat referent geen geschikte huisvesting heeft en de kans groot is dat eiseressen aanspraak zullen maken op huisvesting, vinden eiseressen te kort door de bocht. Ook merken eiseressen op dat de broer van referent een eigen woning heeft en hen onderdak zou kunnen bieden.
31. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister mogen meewegen dat er niet is gebleken dat referent of andere familieleden beschikken over passende huisvesting voor eiseressen. Niet in geschil is dat referent hierover niet beschikt, nu hij woont bij zijn vader. Dat de vader van referent wellicht de gezinsleden zou willen huisvesten, is op geen enkele manier onderbouwd. Dat geldt ook voor de stelling dat de broer van referent een eigen woning heeft waar eiseressen zouden kunnen verblijven. De grond faalt dan ook.

Binding met Egypte

32. De minister heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiseressen een sterkere binding hebben met Egypte dan met Nederland. Eiseressen vinden dat de minister ten onrechte te weinig waarde hecht aan het feit dat hun familie in Nederland verblijft en zij geen familie hebben wonen in Egypte. Eiseressen wijzen erop dat de rechtbank in de eerdere uitspraak heeft overwogen dat eiseressen al jaren niet meer in Syrië (kunnen) verblijven en dat referent en de overige familieleden een asielvergunning in Nederland hebben. Dat geldt onverkort voor Egypte.
33. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft gesteld dat in het bestreden besluit kenbaar is meegewogen dat er familieleden van eiseressen in Nederland verblijven. Eiseressen hebben niet onderbouwd waarom de minister hieraan te weinig waarde zou hebben gehecht. Bovendien is het doel van de aanvraag voor een mvv van eiseressen om herenigd te worden met referent en niet met de andere in Nederland verblijvende familieleden. Daarnaast heeft de minister terecht opgemerkt dat er is gekeken naar de binding van eiseressen met Egypte -waar zij legaal verblijf genieten- en niet met Syrië.

Objectieve belemmering

34. Tot slot menen eiseressen dat de minister in de belangenafweging onvoldoende waarde heeft gehecht aan de objectieve belemmering om in het land van herkomst, Syrië, familieleven uit te oefenen met eiseressen nu referent op asielgerelateerde gronden is toegelaten tot Nederland. In Syrië is sprake van een oorlogssituatie en het feit dat er daardoor sprake is van een objectieve belemmering, dient zwaar te wegen in de belangenafweging, aldus eiseressen.
35. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat er sprake is van een objectieve belemmering bij uitvoering van het gezinsleven in Syrië. Echter, het gaat hier om de vraag of het gezinsleven alleen in Nederland kan worden uitgevoerd, of dat het gezinsleven ook kan plaatsvinden in Egypte. De minister mocht zich op het standpunt stellen dat er niet is gebleken van een objectieve belemmering met betrekking tot Egypte. Eiseressen wonen al meer dan tien jaar in Egypte, gaan daar naar school en kennen de taal en cultuur van het land. Ook heeft referent een tijd in Egypte gewoond en is het gezinsleven al eerder in Egypte uitgeoefend. Voor zover eiseressen een beroep hebben willen doen op het bestaan van een ‘certain degree of hardship’, is dit pas tijdens de zitting aan de orde gekomen. Dit standpunt is dan ook niet alleen te laat aangevoerd, maar ook in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank gaat hieraan dan ook voorbij.

Conclusie en gevolgen

36. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de minister de aanvraag van eiseressen heeft kunnen afwijzen. Vanwege toepassing van artikel 6:22 van de Awb bepaalt de rechtbank dat de minister het griffierecht dient te vergoeden.
37. De rechtbank overweegt dat eiseressen ook recht hebben op een vergoeding van de proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseressen een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiseressen moet vergoeden;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseressen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J.T. Twijnstra, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.