ECLI:NL:RBDHA:2025:9253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/09/680268 KG ZA 25134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitsluitend gebruik van de gemeenschappelijke huurwoning in kort geding met betrekking tot onderbewindgestelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee onderbewindgestelden, een vrouw en een man, die gezamenlijk huurder zijn van een sociale huurwoning. De vrouw, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, heeft gevorderd dat de man de woning met onmiddellijke ingang dient te verlaten, omdat hij kampt met een alcoholverslaving die leidt tot een onhoudbare thuissituatie voor haar en hun drie minderjarige kinderen. De vrouw is bovendien hoogzwanger van hun vierde kind. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de vrouw en de kinderen zwaarder wegen dan die van de man. De man heeft geweigerd de woning vrijwillig te verlaten, ondanks verzoeken van de vrouw en haar advocaat. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de man de woning binnen zeven dagen na betekening van het vonnis dient te verlaten en niet meer mag betreden zonder toestemming van de vrouw. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval de man deze beslissing niet naleeft. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de affectieve relatie tussen de partijen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/680268 / KG ZA 25-134
Vonnis in kort geding van 18 maart 2025
in de zaak van
STICHTING CENTRALE ADMINISTRATIE VOOR VOORZIENINGEN OP HET GEBIED VAN DE GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG, mede h.o.d.n. CAV LEIDEN, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [de vrouw] te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. L. Rijsdam te Leiden,
tegen:
STICHTING CENTRALE ADMINISTRATIE VOOR VOORZIENINGEN OP HET GEBIED VAN DE GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG, mede h.o.d.n. CAV LEIDEN, in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [de man] te [woonplaats] ,
gedaagde,
in persoon verschenen.
De onderbewindgestelden worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’ en hun bewindvoerder als ‘de bewindvoerder’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op naam van de vrouw uitgebrachte dagvaarding van 19 februari 2025, met productie;
- de op 27 februari 2025 gehouden mondelinge behandeling, ter gelegenheid waarvan de bewindvoerder niet is verschenen en naar aanleiding waarvan de voorzieningenrechter de bewindvoerder schriftelijk heeft bevolen te verschijnen tijdens de op 11 maart 2025 bepaalde voortzetting van de mondelinge behandeling;
- de op 11 maart 2025 gehouden voortzetting van de mondelinge behandeling, ter gelegenheid waarvan de bewindvoerder telefonisch is verschenen in de persoon van de heer [naam] en de heer [naam] namens de bewindvoerder te kennen heeft gegeven dat de bewindvoerder de vordering van de vrouw overneemt.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op uiterlijk 18 maart 2025 of zoveel eerder als mogelijk.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De vrouw en de man, beiden onder bewind gesteld, hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit die relatie zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren, te weten [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats] , [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats] en [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 3] 2025 te [geboorteplaats] . De vrouw is momenteel zwanger van het vierde kind van partijen. De vrouw is uitgerekend op 22 april 2025.
2.2.
De vrouw en de man zijn gezamenlijk huurder van de sociale huurwoning aan de [adres] te [plaats] (hierna: ‘de woning’).
2.3.
Bij brief van 30 januari 2025 heeft mr. Rijsdam de man verzocht te bevestigen dat hij bereid is de woning vrijwillig te verlaten en zijn medewerking te verlenen aan het uitsluitend op naam van de vrouw stellen van de huurovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
Bij dagvaarding is op straffe van een dwangsom gevorderd te bepalen dat de man de woning met onmiddellijk ingang dient te verlaten en niet meer mag betreden totdat in een bodemprocedure is beslist aan wie het huurrecht van de woning toekomt.
3.2.
Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat de man kampt met een alcoholverslaving en dat daardoor sprake is van een onhoudbare thuissituatie voor zowel de vrouw als de kinderen. Het belang van de vrouw bij het uitsluitend gebruik van de woning in afwachting van de beslissing in een bodemprocedure over het huurrecht is groter dan het belang van de man. De man weigert de woning vrijwillig te verlaten.
3.3.
De vrouw heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat de man de woning niet wil verlaten.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Nu de vrouw en de man gezamenlijk huurder zijn van de woning, hebben zij in beginsel evenveel recht op het gebruik van de woning. De vraag of het uitsluitend gebruik van de woning in afwachting van een beslissing van de bodemrechter over de toekenning van het huurrecht aan de vrouw moet worden toegekend, dient aan de hand van een belangenafweging te worden beantwoord.
4.2.
Een afweging van de belangen van de vrouw en de man dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het voordeel van de vrouw uit te vallen. Daarbij zijn de belangen van de drie minderjarige kinderen van partijen en het feit de vrouw hoogzwanger is van het vierde kind van partijen van doorslaggevende betekenis. Onweersproken is dat de man kampt met een alcoholverslaving, die hij ondanks behandeling niet onder controle heeft. Ter zitting heeft de vrouw toegelicht dat de man als hij gedronken heeft met regelmaat agressief gedrag vertoont, waarbij hij gaten in deuren slaat en spullen breekt, en dat de kinderen hiervan het nodige hebben meegekregen. Volstrekt helder is dat de kinderen van partijen van dit gedrag gevrijwaard dienen te blijven en dat de kinderen een groot belang hebben bij het behoud van de voor hen vertrouwde woon- en leefomgeving. Niet ter discussie staat de vrouw het overgrote deel van de zorg voor de drie minderjarige kinderen voor haar rekening neemt en dat zij niet kan beschikken over alternatieve woonruimte. Ook is van belang dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij financieel in staat is de maandelijkse lasten van de woning te dragen. De enkele omstandigheid dat de man bij toekenning van het uitsluitend gebruik van de woning aan de vrouw niet langer in de woning kan verblijven, doet voormelde belangenafweging niet in zijn voordeel uitvallen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de man makkelijker dan de vrouw, die immers hoogzwanger is, in staat moet worden geacht (tijdelijk) vervangende woonruimte te vinden. De man zal na betekening van dit vonnis nog een periode van zeven dagen worden gegund om de woning te verlaten. De voorzieningenrechter vertrouwt er daarbij op dat de bewindvoerder erop zal toezien dat de man de woning ook daadwerkelijk binnen die termijn zal verlaten. De slotsom is dan ook dat het uitsluitend gebruik van de woning met ingang van zeven dagen na de betekening van dit vonnis zal worden toegekend aan de vrouw, met bevel aan de man om de woning niet meer te betreden zonder toestemming van de vrouw.
4.3.
Er bestaat aanleiding om de beslissing te versterken met een dwangsom zoals gevorderd. De op te leggen dwangsom zal worden gemaximeerd.
4.4.
In de omstandigheid dat de man en de vrouw een affectieve relatie hebben gehad, wordt aanleiding gevonden om de proceskosten te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat de man de woning aan de [adres] te [plaats] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis dient te verlaten en niet meer mag betreden zonder toestemming van de vrouw aan wie na het verstrijken van die termijn voorlopig het uitsluitend gebruik van de woning toekomt, totdat de bodemrechter anders zal hebben beslist;
5.2.
bepaalt dat de man een dwangsom verbeurt van € 500,-- voor iedere dag dat hij na het verstrijken van de onder 5.1 bedoelde termijn weigert de woning te verlaten c.q. voor iedere keer dat hij de woning nadat hij deze heeft verlaten zonder toestemming van de vrouw opnieuw betreedt, met een maximum van in totaal € 5.000,--;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2025.
mw