ECLI:NL:RBDHA:2025:9269

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/09/680111 KG ZA 25-121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige zorgmeldingen door het Openbaar Ministerie in het kader van kindermishandeling en de gevolgen voor de betrokken partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.M. Sent, en gedaagde, de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid, meer specifiek het Openbaar Ministerie), vertegenwoordigd door advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke. Eiser vorderde onder andere dat het OM zou worden verboden om zorgmeldingen te doen zonder dat er sprake is van een strafrechtelijke veroordeling of een redelijke verdenking. Eiser stelde dat het OM onrechtmatig had gehandeld door zorgmeldingen te doen bij Jeugdbescherming Gelderland en Veilig Thuis, die gebaseerd waren op een geseponeerde aangifte van de moeder van zijn kind. De rechtbank heeft de procedure en de feiten rondom de zorgmeldingen uitvoerig besproken, inclusief de rol van het OM en de politie in deze meldingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het OM in redelijkheid heeft kunnen besluiten om zorgmeldingen te doen, gezien de zorgen over de veiligheid van het kind. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen onrechtmatig handelen van het OM was en heeft alle vorderingen van eiser afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van het OM.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/680111 / KG ZA 25-121
Vonnis in kort geding van 19 maart 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. C.M. Sent te Amsterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid, meer in het bijzonder het Openbaar Ministerie)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘eiser’ en ‘het OM’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 februari 2025, met producties 1 tot en met 35;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 8;
- de akte van eiser houdende overlegging producties 36 tot en met 45;
- de op 5 maart 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser heeft tot 27 november 2021 een affectieve relatie gehad mevrouw [de moeder] (hierna: ‘de moeder’). Eiser en de moeder zijn de ouders van de op [geboortedatum] 2020 geboren [kind] (hierna: ‘ [kind] ’). Eiser en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind] . Tussen eiser en de moeder heeft enige tijd een co-ouderschapregeling bestaan, maar die is geëindigd, enige tijd nadat de moeder zonder instemming van eiser naar een andere regio is verhuisd. Nadien zijn er bij de politie diverse aangiftes en meldingen gedaan tegen eiser, zowel betrekking hebbend op de moeder als op [kind] .
2.2.
Op 29 november 2023 is [kind] naar aanleiding van een melding van kindermishandeling op verzoek van Veilig Thuis onderworpen aan een lichamelijk onderzoek door een forensisch arts in het kader van het programma Forensisch Medische Expertise Kinderen (FMEK). In het eindverslag van dit onderzoek van 7 december 2023 valt onder meer het volgende te lezen:
2.3.
Op donderdag 30 november 2023 heeft de moeder aangifte tegen eiser gedaan van bedreiging en mishandeling van haarzelf en van strafbare kindermishandeling. De aangiften van mishandeling en kindermishandeling hebben in april 2024 geresulteerd in sepotbeslissingen van het OM. Het OM heeft besloten eiser wel te vervolgen voor de vermeende bedreiging van de moeder. Aan eiser is overtreding van artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht tenlastegelegd. Op dit moment heeft er in deze strafzaak nog geen zitting plaatsgevonden.
2.4.
Veilig Thuis heeft op 4 december 2023 een spoedverzoek voor een kinderbeschermingsmaatregel ingediend. Op 23 februari 2024 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, [kind] mede op basis van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: ‘de Raad’) van 8 februari 2024 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (hierna: ‘JBG’), met als (voorlopige) einddatum 22 februari 2025. JBG heeft op 17 december 2024 een verzoek gedaan tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind] voor de duur van een jaar. JBG is momenteel nog steeds betrokken bij [kind] .
2.5.
Op 29 maart 2024 heeft eiser een strafrechtelijke gedragsaanwijzing opgelegd gekregen met een locatieverbod rond de woning en het werk van de moeder en een contactverbod met de moeder. Die gedragsaanwijzing is op 18 september 2024 en 7 december 2024 verlengd en bij beslissing van 22 januari 2025 opgeheven. Ook is gedurende de periode van 8 december 2023 tot en met 8 januari 2024 ambulante spoedhulp (ASH) ingezet ten behoeve van [kind] .
2.6.
Eiser en de moeder hebben na hun uiteengaan een geschil gekregen over de hoofdverblijfplaats van [kind] en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Nadat eerder bij beschikking van 18 maart 2022 het hoofdverblijf van [kind] was bepaald bij de moeder en vervolgens bij beschikking van 31 januari 2023 bij eiser, heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, bij beschikking van 4 juli 2024 de hoofdverblijfplaats van [kind] weer bepaald bij de moeder. De rechtbank heeft in deze beschikking de Raad gelast onderzoek te doen naar de zorgverdeling en bepaald dat hangende dit onderzoek uitsluitend begeleide omgang kan plaatsvinden tussen eiser en [kind] . De Raad heeft aangekondigd dat hij zowel de politie als het OM in het kader van dat onderzoek als informant wenst te horen. Er heeft tot op heden geen begeleide omgang tussen eiser en [kind] plaatsgevonden. Eiser heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 4 juli 2024. In hoger beroep vordert eiser – kort gezegd – dat de hoofdverblijfplaats van [kind] weer bij hem wordt bepaald. Op 27 maart 2025 vindt in het hoger beroep een zitting plaats.
2.7.
De moeder heeft op 29 augustus 2024 aangifte gedaan tegen eiser van seksueel misbruik van [kind] . In het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van deze aangifte is [kind] op 24 september 2024 door de zedenpolitie aan een studioverhoor onderworpen en heeft het OM op 1 november 2024 door de moeder verstrekte geluidsfragmenten beluisterd.
2.8.
JBG heeft op 17 september 2024 aangegeven dat in oktober 2024 zou worden gestart met de door de kinderrechter bepaalde begeleide omgang tussen eiser en [kind] .
2.9.
Het OM heeft op 8 oktober 2024 bij monde van officier van justitie verplichte zorg mr. J. Wassink-van den Eijnden (hierna: ‘OvJ mr. Wassink’) telefonisch een zorgmelding gedaan bij JBG. OvJ mr. Wassink heeft deze zorgmelding bij e-mail van 4 november 2024 schriftelijk aan JBG bevestigd. In deze e-mail valt onder meer het volgende te lezen:
2.10.
In een e-mail van 25 november 2024 heeft OvJ mr. Wassink als volgt aan de advocaat van eiser bericht:
2.11.
Bij e-mail van 2 december 2024 heeft Veilig Thuis onder meer als volgt aan eiser en de moeder bericht:
“Veilig Thuis Gelderland zuid heeft op29-11-2024een melding ontvangen van de politie. Iedereen die zich zorgen maakt over de veiligheid van iemand kan hierover contact opnemen met Veilig Thuis.
Samenvatting melding:
“De afdelingzedenzakenmaakt zich zorgen in een onderzoek naarseksueel misbruik/kindermishandeling van [kind] , geboren op [geboortedatum] -2020. Het is van belang dat er zicht blijft op de situatie en op [kind] gezien de eerdere meldingen en de situatie. Deze melding dient als vervolg op de eerder gedane zorgmeldingen. Momenteel heeft [kind] een OTS en zijn er gezinsvoogden betrokken.”
(…)
In uw situatie heeft er op 02-12-2024 afstemming plaats gevonden met de betrokken Gezinsvoogdij Instelling (Jeugdbescherming Gelderland) om een inschatting van de veiligheid te maken.
Veilig Thuis is van mening dat betrokkenheid van Veilig Thuis noodzakelijk is en zal de dienst onderzoek inzetten, war vanuit zij contact zal hebben met u, Jeugdbescherming Gelderland, de Zeden Politie en evt. aanvullende informanten.”
2.12.
Veilig Thuis heeft bij e-mail van 10 december 2024 onderstaande meldtekst, zoals zij die op 29 november 2024 van de politie heeft ontvangen, aan eiser en de moeder verstrekt:
2.13.
Bij beschikking van 13 december 2024 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op verzoek van JBG de op 4 juli 2024 vastgestelde voorlopige zorgregeling geschorst. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
2.14.
Bij e-mail van 17 december 2024 heeft de OvJ onder meer als volgt aan de advocaat van eiser bericht:
“Zoals u reeds eerder van mij hebt vernomen, heb ik op 8 oktober 2024 mondeling een zorgmelding bij het JBG gedaan. Deze melding is gedaan op basis van de op dat moment bij mij bekend zijnde informatie, na een eigen afweging van deze informatie en in het belang van de veiligheid van het minderjarige kind. (…) Zoals u weet heb ik destijds aan JBG aangegeven dat er een vermoeden van een ernstig strafbaar feit is, dat in onderzoek is. De aard van de verdenking heb ik hierbij niet vernoemd. Deze melding aan JBG is na een eigen afweging, op eigen initiatief gedaan.
(…)
Het onderzoek naar vermeend seksueel misbruik is vroegtijdig beëindigd, omdat strafrechtelijk onderzoek dienaangaande onvoldoende bewijs opleverde en er geen aanknopingspunten waren voor nader onderzoek. Dat laat onverlet dat er zorgen kunnen (blijven) bestaan omtrent de veiligheid van het minderjarige kind en het in het belang van het kind aangewezen is een zorgmelding te doen. Voornoemde vroegtijdige beëindiging betreffende het onderzoek naar vermeend seksueel misbruik sluit met andere woorden het doen van een zorgmelding niet uit, indien een belangenafweging daartoe aanleiding geeft. Volledigheidshalve breng ik u in herinnering dat ik u op 25 november 2024 heb bericht dat het onderzoek naar kindermishandedeling is heropend en dat dit onderzoek niet is beëindigd.”
2.15.
De advocaat van eiser heeft op 20 december 2024 namens eiser een klacht ingediend bij de politie. In het klachtenformulier valt onder meer het volgende te lezen:
“Naar aanleiding van een aangifte van 29 augustus 2024 is (…) een onderzoek gestart naar seksueel misbruik door klager van zijn minderjarige dochter. Vanuit het Openbaar Ministerie is op 25-11-2024 aan klager kenbaar gemaakt dat dit onderzoek zou worden ‘opgelegd’. (…)
Ondanks de mededeling vanuit het OM op 25-11-2024 is door de politie op 29-11-2024 een zorgmelding gedaan van onder meer seksueel misbruik. Een dergelijke zorgmelding heeft verstrekkende gevolgen nu als gevolg van dit onderzoek alle omgang tussen vader en dochter is beëindigd. Bovendien wordt het bestaan van dergelijke zorgmeldingen direct ingezet in de civiele procedure door de moeder tegen de vader(klager). Tegen deze achtergrond is de zorgmelding niet alleen (zeer) onzorgvuldig maar leidt vader ook (directe) schade.”
2.16.
Veilig Thuis heeft bij brief van 13 januari 2025 aan eiser bericht dat zij haar onderzoek naar aanleiding van de zorgmelding van 29 november 2024 heeft afgerond en dat zij het dossier overdraagt aan JBG. Veilig Thuis heeft daarbij te kennen gegeven dat zij geen mogelijkheid heeft om de beschikbare informatie te duiden en om die reden daarover geen betrouwbare uitspraken kan doen.
2.17.
De klachtbehandelaar van de politie heeft bij e-mail van 16 januari 2025 als volgt aan de advocaat van eiser bericht:
“Met betrekking tot de zaak [eiser] heb ik contact opgenomen met de afdeling zedenzaken van de Politie Oost-Nederland. Ik heb de betrokken politiemedewerker gesproken. Hij verklaarde dat er een zorgmelding is opgemaakt, waarna er een onderzoek gestart is door de afdeling zedenzaken. In dit onderzoek bleek dat er niet voldoende aanknopingspunten waren om de vervolging verder door te zetten. Door de officier van justitie (zedenzaken) werd besloten het onderzoek stop te zetten. Wel gaf zij aan de coördinator van de afdeling zedenzaken door dat zij graag wilde dat er een nieuwe zorgmelding opgemaakt zou worden naar Veilig Thuis, zodat er toch enig toezicht zou blijven op het gezin vanuit Veilig Thuis. Dit i.v.m. signalen dat er toch wat aan de hand zou kunnen zijn. In het belang van het kind is zo gehandeld.”
2.18.
Bij e-mail van 22 januari 2025 heeft de klachtbehandelaar van de politie als volgt aan de advocaat van eiser bericht:
“Ik heb vandaag gesproken met de coördinator van de afdeling Zedenzaken van de politie Nijmegen. Het ligt toch iets genuanceerder. Hij gaf aan dat hij mondeling van de officier van justitie Venselaar de opdracht heeft gekregen om een zorgmelding op te laten maken. Deze zorgmelding is vervolgens opgemaakt door de verbalisant die bij de zaak betrokken was. Dat heeft hij zelfstandig gedaan, nadat hij daartoe het verzoek van de coördinator mondeling ontvangen had. De zorgmelding is vervolgens wel gecontroleerd door de coördinator, waarna hij zijn goedkeuring gaf om deze naar Veilig Thuis te sturen.
De reden dat de zorgmelding gemaakt is, is omdat niet 100% duidelijk is of het feit niet of wel heeft plaats gevonden. De mogelijke scenario’s liggen te ver uit elkaar. Het kan zijn dat er wel iets gebeurd is maar dat dit niet uitgezocht kan worden omdat het kind te jong is om in de studio te verhoren. Dat mag slechts met kinderen vanaf 4 jaar. Het kan zijn dat moeder de vader in verkeerd daglicht wil stellen en daarom zo gehandeld heeft. Omdat dit niet duidelijk is geworden is besloten tot het opmaken van de zorgmelding om de veiligheid en andere belangen van het kind zoveel mogelijk te waarborgen.”
2.19.
Op 23 januari 2025 heeft de klachtbehandelaar van de politie met betrekking tot de klacht over de zorgmelding van 29 november 2024 onder meer het volgende aan de advocaat van eiser medegedeeld:
“De zorgmelding is opgemaakt in opdracht van de officier van justitie M. Venselaar en daar heeft de politie aan voldaan. Wanneer u daar meer informatie over wenst verwijs ik u naar het openbaar ministerie”.
2.20.
Op 6 februari 2025 heeft de klachtbehandelaar onder meer als volgt aan de advocaat van eiser bericht:
“In een eerdere mail en ook deels telefonisch heb ik u geantwoord wat ten grondslag heeft gelegen aan het opmaken van de zorgmelding. Daarover is contact geweest tussen de coördinator van de afdeling Zedenzaken en de uitvoerend politiemedewerker. De opdracht daartoe was verstrekt door de officier van justitie.”
2.21.
Bij brief van 18 februari 2025 heeft JBG naar aanleiding van een door haar opgesteld plan van aanpak onder meer als volgt aan de advocaat van eiser bericht:
“Vanwege de signalen vanuit de Officier van Justitie, het gedrag dat [kind] laat zien en het feit dat wij vader niet kunnen inschatten op basis van (het verloop van) de gesprekken die wij met vader hebben, hebben wij de rechtbank aangegeven dat wij de veiligheid van [kind] , ook bij begeleide omgang, op dit moment onvoldoende kunnen inschatten. Omwille hiervan heeft JbGld een verzoek ingediend bij de rechtbank.”

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het OM te verbieden om anders dan door de inzet van strafvorderlijke bevoegdheden en uitsluitend wanneer sprake is van een (onherroepelijke) strafrechtelijke veroordeling dan wel concrete (nieuwe) feiten die kunnen leiden tot strafvervolging of tenminste een redelijke verdenking, zorgen over [kind] rechtstreeks dan wel via een andere persoon of organisatie mondeling of schriftelijk te melden aan en/of te delen met de politie, JBG, Veilig Thuis, de Raad, andere ketenpartners en de advocaat van de moeder;
II. het OM te gebieden de gedane uitingen zonder terughoudendheid of enig voorbehoud en onder eensluidend afschrift aan eiser met gebruikmaking van onderstaande teksten te rectificeren bij JBG en – voor zover daar al informatie mee is gedeeld – de Raad, onder vermelding van de directe en juiste aanleiding van de telefonische melding en het opvolgende e-mailbericht, waarbij dient te worden vermeld dat a) de melding niet op nieuwe feiten zag, b) de melding ook kan zijn gedaan omdat de moeder eiser in een kwaad daglicht wil stellen en c) de melding gebaseerd was op een aangifte die al was geseponeerd en waarbij geen sprake van een redelijke verdenking.
“Op of rondom 4 november 2024 heeft het Openbaar Ministerie, ten onrechte en buiten zijn wettelijke taak- en bevoegdheden om telefonisch en per e-mail contact opgenomen met Jeugdbescherming Gelderland Zuid waarbij is gesteld dat sprake zou zijn van een ‘verdenking van een ernstig strafbaar feit’. Dit had niet mogen gebeuren omdat er op dat moment geen sprake was van een redelijke verdenking van een ernstig strafbaar feit en evenmin sprake was van een in te zetten strafvervolging. Niet alleen ontbrak het aan bewijsmiddelen er is ook geen sprake geweest van een verdenking. Het enkele gegeven dat het uitzonderlijk is dat een officier van justitie belt, heeft daarbij geen enkele betekenis en is ten onrechte opgevat als alarmerend in de zin dat het zorgelijk is en vormde in redelijkheid geen grond om de rechten van de man te beperken.”
“Op of rondom 26-29 november 2024 heeft het OM aan de politie Gelderland Zuid opdracht gegeven om een Veilig Thuis melding te laten opmaken. Het Openbaar Ministerie is daarbij buiten zijn taken en bevoegdheden getreden door in een zaak waarin geen strafvervolging plaatsvindt, ten onrechte de indruk te wekken alsof sprake zou zijn van ernstige zorgen zonder dat sprake was van een feitelijke aanleiding hiertoe.”
“Het OM heeft bij beide meldingen ten onrechte verzuimd te melden dat deze aangiftes zijn gedaan in de context van een vechtscheiding, met het mogelijk doel om vader in een kwaad daglicht te stellen.”
III. het OM te verbieden om zonder dat sprake is van strafrechtelijke vervolging of concrete overtuigende feiten in de zaak tussen eiser en de moeder, zorgmeldingen te doen, die zien op kindermishandeling of misbruik, ongeacht van welke partij deze afkomstig zijn (waaronder de moeder en Veilig Thuis), en informatie te verstrekken aan de Raad;
IV. het OM te verbieden om zonder dat sprake is van een onherroepelijk oordeel van de strafrechter en zonder dat sprake is van concrete nieuwe feiten op grond waarvan gesteld kan worden dat sprake is van een redelijke verdenking, waardoor het OM strafvervolging tenminste opportuun acht en ook inzet, in de zaak tussen eiser en de moeder informatie waarover de strafrechter zich nog niet heeft uitgesproken in strijd met het recht op een eerlijk proces en het daaruit voortvloeiende recht op hoor en wederhoor te delen met de Raad;
V. het OM te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten;
VI. het OM te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Het OM heeft onrechtmatig gehandeld door op 8 oktober 2024 een zorgmelding te doen bij JBG en door de politie te instrueren op 29 november 2024 een zorgmelding te doen bij Veilig Thuis. Volgens eiser blijkt uit de met de klachtbehandelaar van de politie gevoerde correspondentie onmiskenbaar dat het OM de politie opdracht heeft gegeven tot het doen van de zorgmelding bij Veilig Thuis. Beide zorgmeldingen vinden volgens eiser hun grondslag in de inmiddels geseponeerde aangifte van de moeder van seksueel misbruik. In deze zorgmeldingen heeft het OM niet vermeld dat sprake is van een vechtscheiding en dat de aangifte van de moeder kan zijn gedaan om eiser in een kwaad daglicht te stellen. In de zorgmeldingen van het OM is ten onrechte vermeld dat sprake is van de verdenking van een ernstig strafbaar feit. Eiser wijst er daarbij op dat ten tijde van de meldingen en thans evenmin sprake was van een redelijke verdenking. Ook is onduidelijk op welke ‘eerdere meldingen’ het OM in de zorgmeldingen doelt. Het OM maakt misbruik van zijn bevoegdheid. Volgens eiser miskent het OM dat hij alleen zorgmeldingen mag doen in relatie tot strafrechtelijke vervolging, althans in het geval wanneer sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Het is volgens eiser niet aan het OM om bij gebreke van concrete, op objectief vastgestelde feiten gestoelde, aanwijzingen richting civiele partijen de suggestie te wekken dat sprake is van ernstige verdenkingen of zorgen. Minst genomen had het op de weg van het OM gelegen om de betrouwbaarheid van de door [kind] in het kader van haar studioverhoor afgelegde verklaringen te laten toetsen en zowel de authenticiteit van het beschikbare fotomateriaal van de vermeende mishandelingen als de mogelijkheid van alternatieve scenario’s te onderzoeken. Eiser merkt in dat verband op dat hij zich niet tegen deze verdachtmakingen kan verweren en daardoor ernstig in zijn grondrechten wordt geschaad. Meer in het bijzonder stelt eiser dat de onschuldpresumptie, het lex certa beginsel, de waarheidsvinding in het strafproces en zijn recht op een eerlijk proces (meer in het bijzonder het recht op hoor en wederhoor) worden geschonden. Daarbij merkt eiser tevens op dat het OM ermee bekend was dat er een ondertoezichtstelling liep en er uit dien hoofde al voldoende toezicht was op [kind] . Om die reden voldoet de verstrekking door het OM van strafrechtelijke informatie buiten het strafproces, zonder dat daarvoor een noodzaak of zwaarwegend algemeen belang bestaat, sowieso niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het OM dient volgens eiser – kort gezegd – de gedane zorgmeldingen te rectificeren en het OM moet worden verboden nieuwe zorgmeldingen te doen zolang er geen sprake is van strafvervolging of een redelijke verdenking. De meldingen hebben volgens eiser voor hem verstrekkende gevolgen in de civiele procedures waarin hij is betrokken. De kinderrechter heeft volgens hem op 13 december 2024 uitsluitend op basis van deze meldingen besloten de begeleide omgang te schorsen. De Raad heeft te kennen gegeven dat hij in het kader van het te verrichten onderzoek het OM en de politie als informanten wenst te horen. Het (opnieuw) delen van voormelde, niet door de strafrechter beoordeelde, informatie zal zwaar meewegen in het advies van de Raad over omgang en adviezen van de Raad worden in de regel door de rechter overgenomen.
3.3.
Het OM voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Beoordeeld moet worden of de op 8 oktober 2024 bij JBG gedane zorgmelding en de op 29 november 2024 bij Veilig Thuis gedane zorgmelding onrechtmatig zijn jegens eiser en er uit dien hoofde aanleiding bestaat voor het treffen van een of meerdere van de in deze procedure door eiser gevorderde voorzieningen.
Zorgmelding 8 oktober 2024 bij JBG
4.2.
De zorgmelding van 8 oktober 2024 bij JBG is – naar niet ter discussie staat – gedaan door het OM. De vraag of het OM in dat verband onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld dient – zoals het OM met juistheid heeft opgemerkt – naar vaste rechtspraak te worden beantwoord aan de hand van het criterium of een redelijk handelend lid van het OM tot de gewraakte handeling heeft kunnen besluiten.
4.3.
Die beoordeling dient plaats te vinden met inachtneming van de volgende wet- en regelgeving. Op grond van artikel 39f lid 1 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) kan het OM voor een aantal doeleinden aan personen of instanties strafvorderlijke gegevens verstrekken. Daarbij geldt als voorwaarde dat die verstrekking met het oog op een zwaarwegend algemeen belang noodzakelijk is. Een van die doeleinden is het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn. In hoofdstuk III van de Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: ‘Aanwijzing Wjsg’) valt te lezen dat artikel 39f Wjsg de mogelijkheid biedt om strafvorderlijke gegevens te verstrekken voor buiten de strafrechtspleging gelegen doelen. Daarnaast is in hoofdstuk III van de Aanwijzing Wjsg bepaald, dat wanneer een zaak is geëindigd met een sepot of een vrijspraak of wanneer nog geen definitieve vervolgingsbeslissing is genomen, als uitgangspunt geldt dat geen informatie wordt verstrekt, tenzij er sprake is van een zwaarwegend belang dat de verstrekking in dat geval rechtvaardigt. Blijkens de Aanwijzing Wjsg is – voor zover thans van belang – een dergelijk zwaarwegend belang in ieder geval aanwezig in de situatie dat door middel van het verstrekken van informatie ernstig en acuut gevaar kan worden afgewend. Voorts volgt uit de Aanwijzing Wjsg dat, voor zover dit noodzakelijk is voor het verlenen van hulp aan slachtoffers en anderen die bij een strafbaar feit betrokken zijn, strafvorderlijke gegevens kunnen worden gestrekt aan ‘Buro’s voor Jeugdzorg’.
4.4.
Verder is van belang dat uit de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling en de Aanwijzing seksuele misdrijven volgt, dat bij de aanpak van zowel huiselijk geweld en kindermishandeling als seksuele misdrijven verschillende instanties betrokken zijn en dat het OM bij de aanpak daarvan niet alleen op operationeel niveau maar ook in breder verband met de betrokken instanties samenwerkt. In het kader van die samenwerking is het van belang dat informatie op adequate wijze wordt gedeeld. Ook uit de Handreiking Samenwerken bij strafbare kindermishandeling volgt dat overleg tussen instanties en informatiedeling aan de orde is als er sprake is van vermoedens van strafbare kindermishandeling. In de beide genoemde aanwijzingen is daarnaast bepaald dat de veiligheid van het slachtoffer en het stoppen van (dreiging van) (seksueel) geweld in die samenwerking voorop staan en dat waar nodig zorgmeldingen worden gedaan. Daarbij is expliciet benoemd dat zorgmeldingen worden gedaan in gevallen waarin aanleiding is te veronderstellen dat kinderen in de knel zitten, bijvoorbeeld ten gevolge van een complexe echtscheiding of anderszins.
4.5.
Uit het voorgaande volgt in de eerste plaats dat het in de dagvaarding door eiser ingenomen standpunt dat het OM slechts in geval van een strafrechtelijke veroordeling/vervolging of een redelijke verdenking van een strafbaar feit tot het verstrekken van strafvorderlijke gegevens kan overgaan, onjuist is. De bevoegdheid daartoe bestaat blijkens de Aanwijzing Wjsg immers ook voor buiten de strafrechtspleging gelegen doelen.
4.6.
Het OM heeft JBG met de zorgmelding van 8 oktober 2024 geïnformeerd over het bestaan van een vermoeden van een ernstig strafbaar feit dat in onderzoek is en de zorgen die daardoor – mede in het licht van de destijds aangekondigde begeleide omgang tussen [kind] en eiser – zijn gerezen voor de veiligheid en/of het welbevinden van [kind] . Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft een redelijk handelend lid van het OM tot deze melding kunnen komen. Uit de brief van OvJ mr. Wassink van 25 november 2024 volgt dat op 8 oktober 2024 jegens eiser een verdenking bestond van seksueel misbruik en mishandeling van [kind] , onder meer op grond van de aangifte van de moeder en het studioverhoor van [kind] . Voor zover eiser betoogt dat het strafrechtelijk onderzoek naar seksueel misbruik op 8 oktober 2024 al was beëindigd, vindt dat betoog geen steun in de feiten. Uit de door het OM overgelegde stukken volgt immers dat daartoe eerst op 15 november 2024 door het OM is besloten. Het (heropende) strafrechtelijk onderzoek naar kindermishandeling was toen en is overigens ook op dit moment nog niet afgerond. Op 8 oktober 2024 was ten aanzien van beide verdenkingen dus nog geen definitieve vervolgingsbeslissing genomen. Bij die stand van zaken heeft het OM, gelet op de toepasselijke beginselen van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit, op goede gronden ervoor gekozen om wel een zorgmelding te doen, maar de aard van verdenkingen niet expliciet in de melding te vermelden en te spreken over ‘een vermoeden van een ernstig strafbaar feit dat in onderzoek is’. Daarmee heeft het OM zich naar waarheid uitgelaten, zonder in details te treden.
4.7.
De omstandigheid dat ten tijde van de zorgmelding nog geen definitieve vervolgingsbeslissingen waren genomen, vormt op grond van de Aanwijzing Wjsg in beginsel een contra-indicatie voor het verstrekken van strafvorderlijke gegevens door het OM. Beoordeeld moet daarom worden of sprake is van een zwaarwegend belang als bedoeld in de Aanwijzing Wjsg, dat verstrekking van de strafvorderlijke gegevens in dit geval niettemin kan rechtvaardigen. Nu de Aanwijzing Wjsg een uitwerking vormt van artikel 39f Wjsg, dient – zoals het OM terecht heeft opgemerkt – hetgeen in de Aanwijzing Wjsg als zwaarwegend belang wordt aangemerkt om bij een contra-indicatie niettemin tot het verstrekken van strafvorderlijke informatie over te gaan, te worden begrepen als een zwaarwegend algemeen belang als bedoeld in artikel 39f lid 1 Wjsg.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van een dergelijk zwaarwegend belang in dit geval sprake. Het OM heeft op basis van de informatie die hem op 8 oktober 2024 ter beschikking stond, in redelijkheid kunnen concluderen dat met de zorgmelding aan JBG een mogelijk ernstig en acuut gevaar voor [kind] kon worden afgewend. De tweeledige verdenking die op dat moment jegens eiser bestond vond zijn grondslag in de aangifte van de moeder van 29 augustus 2024, de bevindingen van de forensisch arts over toegebracht letsel in de FMEK-rapportage van 7 december 2023 en de door [kind] gedurende het studioverhoor van 24 september 2024 gedane uitlatingen. Op basis van deze beschikbare gegevens is alleszins begrijpelijk dat het OM in het kader van de hiervoor geschetste samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de professionele ketenpartners zijn zorgen, in het licht van de aangekondigde begeleide omgang tussen [kind] en eiser, door middel van een zorgmelding met JBG heeft gedeeld. Immers, niet uit te sluiten viel op dat moment dat zowel de fysieke als de emotionele veiligheid van [kind] als gevolg van de begeleide omgang in het gedrang zou kunnen komen. Daarbij is van belang dat de emotionele veiligheid ook bij begeleide omgang in het geding kan zijn, terwijl begeleide omgang gericht is op spoedige hervatting van onbegeleide omgang, waardoor ook de fysieke veiligheid van [kind] mogelijk op korte termijn in gevaar zou kunnen komen. Door de civiele rechter kan – zeker in kort geding – geen verplichting voor het OM worden aangenomen om te wachten met het doen van een zorgmelding totdat de betrouwbaarheid en authenticiteit van de voorhanden zijnde gegevens volledig (nader) zijn onderzocht. Het OM stelt overigens terecht dat het vervolgens aan JBG is om te bepalen wat het met de via de zorgmelding verkregen informatie doet. Het is immers aan de betrokken beschermingsinstanties, zoals JBG, om te bepalen op welke wijze de veiligheid van [kind] zo optimaal mogelijk kan worden gewaarborgd. Daarover heeft het OM geen enkele zeggenschap. JBG heeft kennelijk in de omstandigheden van het geval aanleiding gezien om de kinderrechter te verzoeken de begeleide omgang tussen [kind] en eiser te schorsen. Het OM heeft met het indienen van dit schorsingsverzoek geen bemoeienis gehad. Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat uit de beschikking van 13 december 2024 volgt dat de kinderrechter niet uitsluitend op basis van de zorgmelding van 8 oktober 2024 (en die van 29 november 2024) maar op basis van alle op dat moment beschikbare gegevens heeft besloten om de begeleide omgang te schorsen. Daarbij is onder meer meegewogen dat eiser volgens de kinderrechter controlerend gedrag jegens de moeder laat zien, er nog een verdenking van bedreiging van de moeder door eiser in onderzoek is en voor de constateringen in het FMEK-rapport nog geen afdoende verklaringen voorhanden zijn.
Zorgmelding 29 november 2024 bij Veilig Thuis
4.9.
Het OM heeft gemotiveerd weersproken dat hij – zoals uit de tussen de advocaten van eiser en de klachtbehandelaar van de politie gevoerde correspondentie lijkt te volgen –
opdrachtheeft gegeven aan de politie tot het doen van de zorgmelding van 29 november 2024 bij Veilig Thuis. Volgens het OM is het juist dat hij contact heeft gehad met de politie en daarbij zorgen over de positie van [kind] heeft geuit, maar dat de politie de zorgmelding vervolgens zelfstandig, in het kader van de eigen hulpverleningstaak, bij Veilig Thuis heeft gedaan. Daarbij heeft het OM benadrukt dat de politie die hulpverleningstaak niet onder het gezag van het OM uitvoert.
4.10.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in het kader van deze procedure in het midden blijven hoe de communicatie tussen het OM en de politie betreffende de zorgmelding van 29 november 2024 bij Veilig Thuis precies is verlopen. Van onrechtmatig handelen van het OM kan immers slechts sprake zijn wanneer de zorgmelding, die – naar niet ter discussie staat – uiteindelijk door de politie is gedaan naar aanleiding van contacten met het OM, onrechtmatig is jegens eiser. Daarbij neemt de voorzieningenrechter als uitgangspunt dat ook de politie, evenals het OM, een grote mate van vrijheid toekomt bij de uitoefening van haar taken. Dat betekent dat alleen in gevallen waarin evident sprake is van onrechtmatig handelen van het OM, en in het verlengde daarvan van de politie, aanleiding kan bestaan voor rechterlijk ingrijpen.
4.11.
Op grond van artikel 19 van de Wet politiegegevens kan in bijzondere gevallen, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, worden besloten om politiegegevens te verstrekken aan personen of instanties. In dit artikel is in dat verband een viertal doeleinden geformuleerd, waaronder het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Artikel 4:2 lid 1 sub i van het Besluit politiegegevens bepaalt dat politiegegevens kunnen worden verstrekt aan Veilig Thuis, voor zover zij die gegevens nodig heeft voor een goede uitoefening van haar taken. Veilig Thuis oefent op grond van artikel 4.1.1 lid 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) onder meer de volgende taken uit:
  • het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling (sub a);
  • het naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, onderzoeken of daarvan daadwerkelijk sprake is (sub b) en
  • het beoordelen van de vraag of en zo ja tot welke stappen de melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan aanleiding geeft (sub c).
4.12.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de politie met het doen van de zorgmelding van 29 november 2024 aan Veilig Thuis gehandeld binnen de kaders van voormelde regelgeving. De inhoud van deze zorgmelding is niet onrechtmatig. De door de politie geuite zorg dat [kind] mogelijk slachtoffer is van kindermishandeling wordt gerechtvaardigd door het feit dat het strafrechtelijk onderzoek naar kindermishandeling is heropend. Die zorg rechtvaardigt reeds zelfstandig het door middel van de zorgmelding door de politie aan Veilig Thuis gedane verzoek om onverminderd zicht te houden op [kind] . De eveneens aan dit verzoek ten grondslag gelegde zorg dat [kind] mogelijk slachtoffer is van seksueel misbruik, rechtvaardigt onder de gegeven omstandigheden die zorgmelding te meer. Zoals het OM met juistheid stelt, betekent het feit dat er ten aanzien van het misbruik geen sprake is van een verdenking (jegens eiser) niet, dat de zorgen voor het welzijn van [kind] op dat punt volledig zijn weggenomen. Feit blijft immers dat [kind] tijdens het studioverhoor uitlatingen heeft gedaan die kunnen duiden op seksueel misbruik en in de uitgeluisterde geluidsfragmenten die door de moeder zijn verstrekt kunnen eveneens aanwijzingen worden gevonden die daarop kunnen duiden. Voor Veilig Thuis was uit de melding voldoende kenbaar dat het strafrechtelijk onderzoek naar seksueel misbruik door eiser vroegtijdig was beëindigd. Dit wordt in de zorgmelding immers expliciet vermeld. Nu het zichthouden op een minderjarige, die mogelijk slachtoffer is van kindermishandeling en seksueel misbruik, kan worden geschaard onder de wettelijke taken van Veilig Thuis als hiervoor omschreven en Veilig Thuis de gegevens in de melding nodig heeft voor een goede uitoefening van haar taken, is sprake van een zwaarwegend algemeen belang op grond waarvan de politie – mede in het licht van de hiervoor geschetste samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de professionele ketenpartners, die voor wat betreft de politie is beschreven op pagina 14 van de handreiking Samenwerken bij strafbare kindermishandeling – in redelijkheid heeft kunnen besluiten om via de zorgmelding politiegegevens met Veilig Thuis te delen. De omstandigheid dat [kind] al onder toezicht was gesteld, laat die bevoegdheid van de politie onverlet. Nu de politie door de melding te doen bij Veilig Thuis niet onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiser geldt vanzelfsprekend voor de rol van het OM in die melding hetzelfde.
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat geen van de vorderingen van eiser toewijsbaar is. Eiser zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van het OM worden begroot op:
- griffierecht € 714,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,--
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiser in de proceskosten van € 1.999,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als eiser niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2025.
mw