ECLI:NL:RBDHA:2025:9280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 13 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een Turkse nationaliteit houder. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet, waarbij de minister stelde dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht aan Kroatië, en dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring op 20 mei 2025 was opgeheven, maar dat dit niet betekende dat de beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel niet meer relevant was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder de niet-naleving van de Vreemdelingenwet en het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarbij werd opgemerkt dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld in de overdracht van de eiser aan de Kroatische autoriteiten. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21911

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Inleiding

1. De minister heeft op 13 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De minister heeft op 20 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.3.
Partijen hebben op 22 mei 2025 ingestemd met schriftelijke behandeling van het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring. Eiser heeft op 22 mei 2025 beroepsgronden ingediend. De minister heeft op 23 mei 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten op 26 mei 2025.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. De rechtbank kan als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. [2]
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [3] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser op 6 april 2024 in Kroatië asiel heeft aangevraagd. Kroatië heeft de claim van Nederland op 22 november 2024 op grond van artikel 20, vijfde lid van de Dublinverordening geaccepteerd.
Gronden
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3k, 3m, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Omdat er voldoende gronden aanwezig zijn die de maatregel van bewaring kunnen dragen, laat de rechtbank de rechtmatigheid van de gronden 3b en 3e onbesproken.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond daarom niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank is verder van oordeel dat, de door eiser kenbaar gemaakte medische omstandigheden, door de minister voldoende zijn meegewogen in de maatregel van bewaring. Eiser is erop gewezen dat, mochten zich medische omstandigheden voordoen, alle medische faciliteiten in het Detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. Van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland kan worden gezegd dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Daarnaast is in de maatregel opgemerkt dat als er gevaar voor suïcide dreigt er in het detentiecentrum Rotterdam extra aandacht aan eiser zal worden gegeven. Tot slot is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eisers betoog dat hij meewerkend is en zelfstandig is teruggekeerd wordt door de rechtbank niet gevolgd. Eiser geeft namelijk in het laatste vertrekgesprek op 14 mei 2025 aan dat hij niet wil worden overgedragen aan Kroatië. Daarnaast heeft hij op 20 mei 2025 op Schiphol, vlak voor zijn overdracht, een opvolgende asielaanvraag ingediend. [4] Deze aanvraag heeft niet geleid tot rechtmatig verblijf. Ook heeft eiser zich niet (actief) ingezet om een zelfstandige terugkeer naar Kroatië mogelijk te maken.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend gewerkt aan de overdracht van eiser. Tijdens het gehoor van de inbewaringstelling zijn de vluchtgegevens voor het vertrek van 20 mei 2025 aan eiser uitgereikt en toegelicht. Verder heeft op 14 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. Zicht op overdracht ontbreekt ook niet, want eiser is op 20 mei 2025 overgedragen aan Kroatië en er zijn geen aanwijzingen dat zicht op overdracht tijdens de inbewaringstelling op enig moment ontbrak.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en openbaar gemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 106 van de Vw.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Artikel 3.1 van het Vreemdelingenbesluit 2000.