ECLI:NL:RBDHA:2025:9284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21909
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 1 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan eiser, een Turkse nationaliteit houder. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser had geen rechtmatig verblijf in Nederland en was met behulp van het IOM teruggekeerd naar Turkije op 23 mei 2025. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de uitzettingsprocedure zou ontwijken. De rechtbank oordeelde dat de zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser had geen medische omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend zouden maken. De rechtbank concludeerde dat de minister voortvarend had gehandeld in de uitzettingsprocedure en dat er zicht op uitzetting naar Turkije was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21909

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Turkse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

1. De minister heeft op 1 mei 2025 eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 23 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Op de zitting bleek dat eiser in de ochtend van 23 mei 2025 met het IOM is teruggekeerd naar Turkije. Eiser en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
(lichte gronden)4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf. Eiser heeft op 13 maart 2025 een terugkeerbesluit opgelegd gekregen.
Gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 4c en 4d in samenhang gezien, gelet op de motivering in de maatregel en het op de zitting verhandelde, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Ook bestaat voldoende grond voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft namelijk verklaard een visum te hebben gehad voor Polen, maar heeft geen paspoort (3a); Eiser heeft zich niet gemeld bij de korpschef (3b); Eiser heeft een terugkeerbesluit opgelegd gekregen op 13 maart 2025 waarin is bepaald dat hij Nederland moest verlaten en moest terugkeren naar zijn land van herkomst, eiser heeft aan deze vertrekplicht geen gevolg gegeven (3c); Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats en heeft onvoldoende middelen van bestaan (4c en 4d).
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zou geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond niet om de uitzetting van eiser te verzekeren.
6.1.
De rechtbank constateert dat eiser geen medische omstandigheden heeft aangevoerd. De minister heeft de medisch omstandigheden van eiser dan ook voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel. De minister heeft eiser erop gewezen er een medische dienst is in het detentiecentrum en dat hij daar gebruik van kan maken. Van de medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland kan worden gezegd dat deze gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
6.2.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser verder geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat de bewaring voor hem onevenredig bezwarend is. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft gezien om aan eiser een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. De rechtbank stelt vast dat de minister op 6 mei 2025 een eerste uitzettingshandeling heeft verricht. Dit is de zesde dag van de inbewaringstelling. Verder zijn de autoriteiten van Turkije op 20 mei 2025 akkoord gegaan met een overdracht heeft op 21 mei 2025 een presentatie plaats gevonden en is op 22 mei 2025 een vlucht aangevraagd Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Turkije in algemene zin niet ontbreekt. De Turkse autoriteiten hebben akkoord gegeven voor de terugkeer van eiser. Eiser is op 23 mei 2025 met behulp van het IOM teruggekeerd naar Turkije.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en openbaar gemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.