ECLI:NL:RBDHA:2025:9292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19137
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak met betrekking tot Soedanese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Soedanese eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 23 april 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F. Boone, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 6 mei 2025 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij stelde dat hij op de verkeerde grondslag was staande gehouden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staandehouding op de juiste grondslag heeft plaatsgevonden, aangezien eiser rechtmatig verblijf had op het moment van staandehouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist en dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring onrechtmatig was, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19137
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Cheiboukh. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Soedanese nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedatum] 1995.
Onrechtmatigheid van de staandehouding (grondslag)
2. Eiser stelt dat hij op de verkeerde grondslag is staande gehouden. Uit het proces- verbaal van staandehouding (M105) van 23 april 2025 blijkt dat eiser is staande gehouden op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, namelijk ter voorbereiding van een besluit omtrent inbewaringstelling. Eiser zou al eerder op 31 maart 2025 worden overgedragen, maar is op dat moment niet verschenen. Dit volgt uit het ‘Standaardformulier Tijdelijk Buiten Bereik Autoriteiten’ (TBBA). Op het moment dat een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, heeft diegene geen rechtmatig verblijf meer op grond van artikel 62, vierde lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser had dus geen rechtmatig verblijf op het moment van staandehouding en had op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet staande moeten worden gehouden. Eiser heeft aangevoerd dat dit gebrek ertoe moet leiden dat de maatregel van bewaring wordt opgeven.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser op de juiste grondslag is staande gehouden. Ter zitting heeft de minister het besluit van 31 maart 2025 inhoudende verlenging van de overdrachtstermijn vanwege onderduiken in het digitale dossier geüpload. Niet in geschil is dat eiser kennis heeft genomen van dit besluit nu zijn gemachtigde tegen dit besluit op 2 april 2025 beroep heeft ingesteld. Als gevolg van de verlenging van de overdrachtstermijn heeft eiser rechtmatig verblijf, waardoor de staandehouding op de juiste grondslag heeft plaatsgevonden. De beroepsgrond slaagt niet.

Afwachten uitspraken op beroep en verzoek om voorlopige voorziening

4. Eiser stelt dat de minister hem prematuur en ten onrechte de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser voert hiertoe aan dat de minister de uitspraken op het beroep gericht tegen het onder 3. genoemde besluit en het verzoek om een voorlopige voorziening had moeten afwachten alvorens eiser in bewaring te stellen.
5. De rechtbank wijst op het onder 3. genoemde besluit waarin in onder meer is vermeld dat het beroep geen schorsende werking heeft. Niet is gebleken dat het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen. Dat betekent dat eiser de uitspraak op het beroep (nog) niet in Nederland mag afwachten en dat het mogelijk is om hem over te dragen. Daarbij komt dat, mocht de voorlopige voorziening worden toegewezen, dit enkel een tijdelijke belemmering is die er niet toe leidt dat eiser niet in bewaring gesteld mag worden. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden

6. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 mei 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.