ECLI:NL:RBDHA:2025:9309
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning wegens beëindiging relatie met partner
Deze uitspraak betreft het besluit van de minister van Asiel en Migratie om de verblijfsvergunning van eiseres in te trekken, omdat zij niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder deze vergunning is verleend. Eiseres, geboren in 1994 en van Indiase nationaliteit, had op 2 april 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf bij haar partner. Dit verzoek werd ingewilligd, maar op 27 september 2023 meldde de ex-echtgenoot van eiseres dat de relatie was verbroken en dat hij op 21 augustus 2023 echtscheiding had aangevraagd. De minister besloot op 19 maart 2024 de verblijfsvergunning in te trekken, met als ingangsdatum de datum van de echtscheiding. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak op 3 april 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. Eiseres was niet verschenen. De rechtbank oordeelde dat de minister de verblijfsvergunning terecht had ingetrokken, omdat eiseres niet meer voldeed aan de voorwaarden. De rechtbank concludeerde dat de ingangsdatum van de intrekking correct was vastgesteld op basis van de melding van de ex-echtgenoot. Eiseres had niet voldoende bewijs geleverd om haar stelling dat de relatie later was beëindigd te onderbouwen. Ook de beroepsgrond over schending van de hoorplicht werd verworpen, omdat de minister op grond van de wet mocht afzien van een hoorzitting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.