ECLI:NL:RBDHA:2025:9312
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Vordering tot nakoming behandelingsovereenkomst afgewezen in kort geding tussen een moeder en LUMC Curium
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC Curium). De moeder vorderde dat LUMC Curium haar verplichtingen uit hoofde van de behandelingsovereenkomst met betrekking tot haar zoon zou nakomen, omdat zij van mening was dat de behandeling ten onrechte was beëindigd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een geneeskundige behandelingsovereenkomst was gesloten en dat LUMC Curium deze overeenkomst op juiste gronden heeft beëindigd. De rechter oordeelde dat de indicatie voor de dagbehandeling van de minderjarige was komen te vervallen, en dat er sprake was van een gewichtige reden voor de beëindiging van de overeenkomst. De moeder had niet voldoende medische onderbouwing geleverd om het oordeel van de behandelaars te weerleggen. De vordering van de moeder werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de beslissing van LUMC Curium om de behandeling te beëindigen, op basis van de medische inzichten van de behandelaars, gerechtvaardigd was.