ECLI:NL:RBDHA:2025:9316
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een V-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat hij niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of aan de indieningsvereisten is voldaan en of er sprake is van onverwijlde spoed. Gezien de uitzonderlijke omstandigheden, waaronder een cluster van vele tientallen zaken en het gebrek aan communicatie met verzoekers, heeft de voorzieningenrechter besloten om voorbij te gaan aan de indieningsvereisten. Verzoeker heeft niet duidelijk gemaakt welke voorlopige voorziening hij vraagt, maar het verzoek lijkt te zijn gericht op het opschorten van de rechtsgevolgen van het primaire besluit, dat verzoeker verplicht om terug te keren naar Turkije.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker geen onderbouwing heeft gegeven voor zijn beroep op het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om zijn gronden aan te vullen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.