ECLI:NL:RBDHA:2025:9320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inreisverbod en persoonlijke omstandigheden in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een inreisverbod. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Dogan, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 22 april 2025 een inreisverbod voor de duur van twee jaren tegen hem heeft uitgevaardigd. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen een maatregel van bewaring, maar dit beroep werd eerder ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het inreisverbod ongegrond verklaard, omdat eiser niet voldoende bijzondere persoonlijke omstandigheden heeft aangetoond die zouden moeten leiden tot het afzien van het inreisverbod. Eiser had eerder al een terugkeerbesluit ontvangen en de rechtbank oordeelde dat het inreisverbod hem niet belemmert in zijn wens om naar zijn land van herkomst, de Democratische Republiek Congo, terug te keren. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, en heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19213

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 22 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, alsook tegen de maatregel van bewaring van 22 april 2025.
Op 28 april 2025 heeft de rechtbank meegedeeld dat dit beroep, anders dan eerder meegedeeld, niet gevoegd wordt behandeld met het beroep tegen de inbewaringstelling. In de uitspraak van 1 mei 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats dat laatstgenoemde beroep ongegrond verklaard (ECLI:NL:RBDHA:2025:7470).
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Beoordeling door de rechtbank

1. Op grond van artikel 66a van de Vreemdelingenwet 2000 vaardigt verweerder een inreisverbod uit aan de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is en die niet uit eigen beweging gevolg heeft gegeven aan de plicht om Nederland binnen de daartoe gegeven termijn te verlaten. Niet in geschil is dat tegen eiser op 22 december 2011 een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en dat dit nog steeds geldt.
2. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en niet voldoet aan de vereisten van noodzakelijkheid en proportionaliteit, omdat hij onvoldoende is bevraagd over zijn persoonlijke omstandigheden. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder had moeten afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod omdat hij wenst terug te keren naar zijn land van herkomst (de Democratische Republiek Congo) en niet terug wil komen.
3. Op 22 april 2025, voorafgaand aan het uitvaardigen van het inreisverbod, is eiser gehoord over zijn persoonlijke omstandigheden. Hij is daarbij uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld om mee te delen of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Eiser heeft daarop geantwoord: “Ja ik begrijp het. Als ik weg ben kom ik niet meer terug. Ik ben 60 jaar oud. Ik hoef niet terug te komen.”. Hierin heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om verder door te vragen. Evenmin heeft verweerder hierin aanleiding hoeven zien om van het uitvaardigen van een inreisverbod af te zien. Verder belemmert een inreisverbod eiser niet in zijn wens om naar zijn land van herkomst terug te keren, aangezien dit buiten de Europese Unie ligt.
4. De conclusie is dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 mei 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.