ECLI:NL:RBDHA:2025:9321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/09/682893 KG ZA 25-283
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van de GVM-lijst en afschaling van het risicoprofiel in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, thans verblijvende in de P.I. te [plaats], en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie en Veiligheid). De eiser vorderde primair zijn verwijdering van de GVM-lijst en subsidiair een afschaling van zijn risicoprofiel van 'hoog' naar 'verhoogd'. De eiser stelde dat de Staat onrechtmatig handelde door zijn GVM-status te handhaven, en voerde aan dat er geen actueel, betrouwbaar en concreet vluchtgevaar was. Hij wees op zijn goede gedrag in detentie en het feit dat hij geen vluchtpogingen had ondernomen. De Staat voerde verweer en stelde dat de beslissing om de GVM-status te handhaven op basis van de criteria A (ontvluchting) en B (voortgezet crimineel handelen) gerechtvaardigd was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de selectiefunctionaris in redelijkheid kon besluiten om de plaatsing van de eiser op de GVM-lijst met het risicoprofiel 'hoog' te verlengen. De rechter wees de vorderingen van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van € 1.999,--.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/682893 / KG ZA 25-283
Vonnis in kort geding van 8 mei 2025
in de zaak van
[eiser], thans verblijvende in de P.I. te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. T.S. van der Horst te Utrecht,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie en Veiligheid)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. T.J. Crom te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 april 2025, met producties 1 tot en met 6;
- de op 23 april 2025 door de Staat overgelegde producties 1 tot en met 4
- de op 24 april 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de Staat pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is op 20 mei 2022 op verzoek van de Nederlandse autoriteiten in Servië aangehouden in verband met een tegen hem gerezen verdenking van betrokkenheid bij de invoer van cocaïne naar Nederland. Op 20 mei 2023 is [eiser] overgebracht naar Nederland. Na zijn aankomst in Nederland is [eiser] geplaatst in de P.I. [plaats] .
2.2.
[eiser] is op 9 augustus 2023 in het Operationeel Overleg (hierna: ‘OO’) besproken. In het van dit overleg opgestelde verslag valt onder meer het volgende te lezen:
2.3.
De selectiefunctionaris heeft [eiser] medio augustus 2023 overeenkomstig het advies van het OO geplaatst op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (hierna: ‘de GVM-lijst’) met het risicoprofiel ‘hoog’. De selectiefunctionaris heeft eveneens conform het advies van het OO tot die plaatsing besloten op basis van de criteria A ((risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf) en B ((vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie) als genoemd in artikel 2.1 van de Circulaire Gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico van 8 juli 2021 (hierna: ‘de Circulaire’). De directeur van P.I. [plaats] heeft naar aanleiding van deze plaatsing op de GVM-lijst diverse toezichtsmaatregelen aan [eiser] opgelegd.
2.4.
Op 11 juli 2024 heeft de rechtbank Rotterdam [eiser] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar en een geldboete van € 200.000,--. Daartoe heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“Gepleegde feiten
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer van meerdere partijen cocaïne van in totaal 339 kilo, aan het voorbereiden en bevorderen van de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne en aan het afleveren, vervoeren en aanwezig hebben van in totaal 750 kilo cocaïne. Dit alles heeft plaatsgevonden binnen een periode van zeven maanden. Voor de stelling van de raadsman dat de verdachte slechts een ondergeschikte rol had bij deze cocaïnehandel is in het dossier geen steun te vinden. Integendeel. Uit de via SkyECC gevoerde chatgesprekken blijkt dat de verdachte hoog in de organisatie zat en een organiserende en coördinerende rol had bij de invoer van de partijen cocaïne. De verdachte was voor een deel ook eigenaar van de getransporteerde cocaïne.”
2.5.
Het OO heeft [eiser] op 14 februari 2024, 9 oktober 2024 en laatstelijk op 12 februari 2025 opnieuw besproken. In het verslag van het OO-overleg van 12 februari 2025 valt onder meer het volgende te lezen:
2.6.
De GRIP-informatie waaraan in het verslag van het OO van 12 februari 2025 wordt gerefereerd, is afkomstig uit een aanvullend rapport dat het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) op verzoek van het OO op 20 september 2024 over [eiser] heeft opgesteld. In dit rapport valt onder meer het volgende te lezen:
“ [eiser] maakt deel uit van het crimineel samenwerkingsverband (CSV) van [naam 1] (…) [eiser] heeft een belangrijke rol in dit CSV.
Vluchtgevaar
Vanuit de organisatie [naam 1] zijn uitbraakpogingen bekend; aangezien verdachte tot die groepering behoort en ook een hoge functie heeft, is dit wel een reëel gevaar. (…) Vanuit het CSV [naam 1] is er geld, macht en middelen aanwezig. (…)
Informatie van het OM, april 2023
Uit een lopend embargo onderzoek is gebleken dat [eiser] een jeugdvriend is van [naam 1] . [eiser] maakt deel uit van de criminele organisatie van [naam 1] . [eiser] regelde de financiën en de financiële verrekeningen van ingekochte en verkochte partijen cocaïne. Hierom wordt hij gezien als de financiële man van [naam 1] .
[eiser] ontvangt hiervoor ook een percentage van de gemaakte winst op cocaïne, ook nog na detentie van [naam 1] .
[eiser] heeft een uitgebreid netwerk en heeft contact met andere (top)criminelen (…)
Het is niet bekend of [eiser] zich bezig heeft gehouden met de geweldstak van de [naam 1] organisatie. Hij heeft echter wel direct contact met degenen die hiervoor verantwoordelijk zijn en die rechtstreeks onder aansturing van [naam 1] staan (…)
Aanvullende informatie september 2024
Onderzoek 26Slough
Uit informatie verkregen vanuit het onderzoek 26 Slough blijkt het navolgende.
[eiser] wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie (…)
Deze criminele organisatie houdt zich onder andere bezig met het plegen van strafbare feiten, waaronder drugshandel, witwassen en de voorbereiding van het op een gewelddadige wijze bevrijden van [naam 1] uit de EBI. (…)
Uit de data van Sky ECC kan afgeleid worden dat de dagelijkse leiding over de criminele organisatie die handelt in verdovende middelen min of meer door [naam 1] gedelegeerd is aan [naam 2] , [eiser] en [naam 3] . [eiser] lijkt hierin de rol te vervullen van adviseur voor [naam 2] , die in afwezigheid van zijn vader [naam 1] de eindbeslissingen neemt.”
2.7.
De selectiefunctionaris heeft naar aanleiding van de besprekingen van het OO van 14 februari 2024, 9 oktober 2024 en 12 februari 2025 telkens besloten om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ op basis van de criteria A en B te verlengen, laatstelijk op 28 februari 2025 voor de duur van zes maanden. De directeur van de P.I. [plaats] heeft naar aanleiding van iedere verlengingsbeslissing voor dezelfde duur toezichtsmaatregelen aan [eiser] opgelegd. Een verzoek van [eiser] tot schorsing van de met ingang van 23 oktober 2024 aan hem opgelegde toezichtsmaatregelen is op 1 november 2024 door de voorzitter van de beroepscommissie van de Raad voor Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming afgewezen. [eiser] is laatstelijk op 5 maart 2025 door de directeur van de P.I. [plaats] geïnformeerd over zijn verlengde plaatsing op de GVM-lijst en de naar aanleiding daarvan aan hem opgelegde toezichtsmaatregelen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – primair de Staat te bevelen hem van de GVM-lijst te (doen) verwijderen dan wel subsidiair de Staat te bevelen het aan hem toegekende risicoprofiel te (doen) afschalen van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’, een en ander met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Ter onderbouwing van zijn primaire vordering stelt [eiser] dat de Staat in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen tot handhaving van zijn GVM-status op grond van de criteria A en B. Volgens [eiser] is ten aanzien van hem niet gebleken van een actueel, betrouwbaar en concreet vluchtgevaar. Daarbij wijst [eiser] zowel op zijn goede gedrag in detentie als op zijn beperkte strafrestant, dat maakt dat hij er geen belang bij heeft om een riskante uitbraakpoging te ondernemen. Ook benadrukt [eiser] in dat verband dat hij tijdens zijn uitleveringsdetentie en feitelijke overbrenging naar Nederland geen vluchtpoging heeft ondernomen en evenmin voorbereidende handelingen daartoe heeft verricht. Evenmin is er volgens [eiser] een concrete aanleiding om aan te nemen c.q. te vermoeden dat hij zich schuldig maakt aan voortgezet crimineel handelen vanuit detentie. De enkele stelling dat andere gedetineerden zich hieraan schuldig hebben gemaakt, rechtvaardigt volgens [eiser] die conclusie ten aanzien van hem niet. Daarbij wijst [eiser] erop dat dat de hem in de strafzaak ten laste gelegde feiten dateren van 2020 en dat niet is gebleken dat hij zich nadien aan enig strafbaar handelen schuldig heeft gemaakt. In dat verband is volgens [eiser] relevant dat het OM in het kader van gemaakte procesafspraken te kennen heeft gegeven dat hij hem niet verder zal vervolgen. Ook geeft het OM volgens [eiser] aan dat hij geen aanleiding ziet om negatief te adviseren over zijn detentiefasering en evenmin om negatief te beslissen op zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. [eiser] stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij opheffing van zijn GVM-status, nu de op basis van die status door de directeur van de P.I. [plaats] aan hem opgelegde toezichtsmaatregelen een vergaande inbreuk vormen op zijn privacy, bewegingsvrijheid en mogelijkheden om contact te onderhouden met zijn partner en minderjarige kinderen. Ter onderbouwing van zijn subsidiaire vordering stelt [eiser] dat de beslissing tot handhaving van het risicoprofiel ‘hoog’ onvoldoende door de Staat is onderbouwd. In dat verband wijst [eiser] erop dat al op 11 september 2024 door de P.I. [plaats] is aangegeven dat een afschaling van zijn risicoprofiel voor de hand ligt. [eiser] stelt dat hij een groot belang heeft bij deze afschaling, nu een lager risicoprofiel gepaard gaat met minder vergaande toezichtsmaatregelen. Daarnaast zorgt volgens [eiser] een verlaging van het risicoprofiel ervoor dat hij tijdens de volgende bespreking van het OO voor verwijdering van de GVM-lijst in aanmerking komt.
3.3.
De Staat voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
4.1.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding, om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen gegeven. [eiser] is in zijn vorderingen ook ontvankelijk, nu er voor hem geen andere rechtsgang open staat om tegen zijn plaatsing op de GVM-lijst, althans het daarbij gehanteerde risicoprofiel op te komen.
Beoordelingskader
4.2.
Plaatsing van gedetineerden op de GVM-lijst is geregeld in de Circulaire. Uit de Circulaire volgt dat de beslissing om een gedetineerde in een bepaalde categorie op de GVM-lijst te plaatsen namens de Minister wordt genomen door de selectiefunctionaris op basis van een door het OO uitgebracht advies. Het OO is een landelijk samenwerkingsverband van bij het gevangeniswezen betrokken partijen, waaronder de selectiefunctionaris, de directeur van de PI, het GRIP en het Landelijk Parket/OM. Het OO brengt de risico’s ten aanzien van gedetineerden in kaart en adviseert over de categorie van de dreiging: ‘verhoogd’, ‘hoog’ of ‘extreem’. Bij het indelen in de categorieën ‘verhoogd’ en ‘hoog’ geldt dat het OO een inschatting maakt van de kans op en de impact van de dreiging(en) met betrekking tot de in de Circulaire vermelde GVM-criteria. Het OO maakt daarbij een individuele belangenafweging waarbij de levensloopbenadering van de gedetineerde centraal staat en in ieder geval de aspecten ‘Motivering’, ‘Middelen’ en ‘Macht’ worden afgewogen. In het kader van het aspect ‘Motivering’ wordt onder meer gekeken naar de criminele carrière van de gedetineerde en of de gedetineerde geneigd is om die tijdens detentie voort te zetten. Bij de beoordeling van het aspect ‘Middelen’ wordt onder meer gekeken naar de beschikbare financiële middelen en het netwerk van de gedetineerde in relatie tot de GVM-criteria. In het kader van het aspect ‘Macht’ wordt onder meer gekeken naar de hiërarchische positie, rol en status van de gedetineerde binnen een (criminele) organisatie en/of samenwerkingsverband. Iedere gedetineerde op de GVM-lijst wordt na zes maanden opnieuw in het OO besproken, of eerder indien daartoe aanleiding bestaat.
4.3.
De selectiefunctionaris komt bij de beslissing om een gedetineerde in een bepaalde categorie op de GVM-lijst te plaatsen en deze plaatsing te handhaven een grote mate van beoordelingsvrijheid toe. Dit betekent dat die beslissing door de civiele rechter in kort geding slechts marginaal kan worden getoetst. Slechts wanneer die beslissing onbegrijpelijk is en de selectiefunctionaris dus in redelijkheid niet tot zijn plaatsingsbesluit c.q. zijn besluit om die plaatsing te verlengen, heeft kunnen komen, is er grond voor ingrijpen in kort geding.
Inhoudelijke toetsing
4.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de selectiefunctionaris in redelijkheid kunnen besluiten om de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met het risicoprofiel ‘hoog’ op 28 februari 2025 voor de duur van zes maanden te verlengen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
4.5.
De selectiefunctionaris heeft bij het nemen van zijn verlengingsbeslissing het advies gevolgd van het OO, zoals verwoord in het verslag van het overleg van 12 februari 2025. Uit dit verslag blijkt dat het OO ten aanzien van [eiser] opnieuw een risico-inschatting heeft gemaakt als bedoeld in de Circulaire. Het OO heeft zich daarbij gebaseerd op informatie uit het GRIP-rapport van 20 september 2024, het strafvonnis van 11 juli 2024 en uit hoofde van strafrechtelijk onderzoek verkregen informatie. Uit het GRIP-rapport en het vonnis van de strafrechter blijkt dat [eiser] deel uitmaakt van het criminele samenwerkingsverband rond [naam 1] (hierna: ‘CSV [naam 1] ’), een organisatie die zich onder meer bezighoudt met de handel in cocaïne. [eiser] heeft dit als zodanig in deze kortgedingprocedure ook niet betwist. Evenmin heeft [eiser] weersproken dat – zoals het OO op 9 augustus 2024 en 14 februari 2024 op basis van een GRIP-rapport van 11 mei 2023 heeft geconstateerd – hij binnen het [naam 1] de financiën en de financiële verrekeningen verzorgde van ingekochte en verkochte partijen cocaïne. In zijn strafzaak heeft [eiser] het verweer gevoerd dat hij bij de cocaïnehandel waarvoor hij is veroordeeld slechts een ondergeschikte rol heeft gehad. De strafrechter heeft dit verweer in het vonnis van 11 juli 2024 gepasseerd. Over de rol van [eiser] heeft de strafrechter overwogen dat uit via Sky ECC gevoerde chatgesprekken blijkt dat [eiser] , die voor een deel ook eigenaar was van de getransporteerde cocaïne,
‘hoog in de organisatie zat’en
‘een organiserende en coördinerende rol had bij de invoer van de partijen cocaïne’.
4.6.
Uit het rapport van 20 september 2024 blijkt dat het GRIP in september 2024 aanvullende informatie heeft verkregen over de rol van [eiser] binnen het CSV [naam 1] . Uit via Sky ECC gevoerde chatgesprekken kan volgens het GRIP worden afgeleid dat [naam 1] na zijn arrestatie de dagelijkse leiding min of meer heeft overgedragen aan onder meer [eiser] en zijn zoon [naam 2] . Daarbij lijkt volgens het GRIP [eiser] de rol te vervullen van adviseur van [naam 2] , die bij afwezigheid van zijn vader de eindbeslissingen neemt. [eiser] heeft in deze kortgedingprocedure de juistheid van deze GRIP-informatie weersproken. Volgens hem had het voor de hand gelegen dat het OM hem voor die vermeende feiten eveneens zou hebben vervolgd. Daarbij wijst [eiser] erop dat een nieuwe vervolging op dit moment niet meer mogelijk is omdat hij in het kader van de strafzaak die heeft geleid tot het vonnis van 11 juli 2024 procesafspraken met het OM heeft gemaakt. De omstandigheid dat het OM [eiser] (tot op heden) niet voor andere/nieuwe feiten heeft vervolgd, staat er niet aan de weg dat door het OO in het kader van de te maken risico-inschatting eveneens acht wordt geslagen op de ‘nieuwe’ informatie in het GRIP-rapport van 20 september 2024. In de Circulaire is immers vastgelegd dat de selectiefunctionaris bij de te maken risico-inschatting onder meer de hiërarchische positie, rol en status van een gedetineerde binnen een criminele organisatie dient te betrekken. Daarbij mag naar vaste rechtspraak acht worden geslagen op zogenoemde ‘zachte’ informatie, zoals informatie uit een GRIP-rapport. In het bestek van deze kortgedingprocedure kunnen de bevindingen van het GRIP niet op juistheid worden getoetst. De vraag of de gemaakte procesafspraken in de weg staan aan een vervolging van [eiser] voor strafbare feiten die hij mogelijk in zijn na de arrestatie van Taghi verkregen rol heeft gepleegd, behoeft in deze procedure dan ook niet te worden beantwoord. Voor de beoordeling van het onderhavige geschil is verder relevant dat het GRIP in het rapport van 20 september 2024 heeft vermeld dat er vanuit het CSV [naam 1] uitbraakpogingen bekend zijn en dat binnen deze organisatie geld, macht en middelen voorhanden zijn.
4.7.
Gelet op het feit dat [eiser] binnen het CSV [naam 1] een belangrijke financiële rol vervult dan wel heeft vervuld en er aanwijzingen zijn dat zijn rol binnen die organisatie sinds de aanhouding van [naam 1] mogelijk nog groter/belangrijker is geworden, is mede in het licht van de bekende uitbraakpogingen vanuit die organisatie en de aanwezigheid van geld, macht en middelen binnen die organisatie niet onbegrijpelijk dat de selectiefunctionaris op 28 februari 2025 conform het advies van het OO ten aanzien van [eiser] (wederom) een reëel risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf heeft aangenomen. De omstandigheid dat [eiser] – zoals hij stelt – tijdens zijn uitleveringsdetentie in Servië en zijn detentie in Nederland niet daadwerkelijk een ontsnappingspoging heeft ondernomen c.q. heeft voorbereid, doet aan het bestaan van dit risico niet af. Zulks geldt eveneens voor het thans nog resterende strafrestant van [eiser] . Het beheersen van het ten aanzien van [eiser] bestaande risico op ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf, welk risico raakt aan de veiligheid in zowel de P.I. als de samenleving als geheel, rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter als zodanig reeds de plaatsing van [eiser] op de GVM-lijst met het risicoprofiel ‘hoog’. De vraag of criterium B ook van toepassing is, behoeft bij die stand van zaken in het kader van dit geschil niet te worden beantwoord.
4.8.
Uit het voorgaande volgt dat zowel de vordering van [eiser] tot verwijdering van de GVM-lijst, wat hier verder ook van zij, als zijn vordering tot afschaling van het risicoprofiel dient te worden afgewezen.
4.9.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 714,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,--
4.10.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.999,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet hij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A. van de Laarschot en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.
mw