ECLI:NL:RBDHA:2025:9329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
24/3470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand op grond van de Participatiewet en de Afstemmingsverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de verlaging van de bijstand van eiser met 30% op grond van de Participatiewet (Pw) over april 2024. Eiser, die sinds 24 juli 2017 bijstand ontvangt, heeft drie ondernemingen geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Verweerder heeft de bijstand verlaagd omdat eiser niet voldeed aan de verplichting om twee van zijn ondernemingen op te heffen, zoals opgelegd in het toekenningsbesluit. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat de verlaging handhaafde. De rechtbank heeft de zaak op 8 april 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de verlaging van de bijstand gerechtvaardigd is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verlaging onaanvaardbare gevolgen voor hem heeft. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke situatie van eiser en dat de maatregel in overeenstemming is met de wetgeving. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck en is openbaar uitgesproken op 20 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/3470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.M.J. Oosterhuis),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: mr. M. de Weger).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de verlaging van de bijstand van eiser met 30 % op grond van de Participatiewet (Pw) over april 2024.
1.1.
Bij bestreden besluit van 22 april 2024 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het primaire besluit van 15 februari 2024 gehandhaafd.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 8 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontving bijstand sinds 24 juli 2017. Vanaf 20 januari 2022 heeft eiser drie ondernemingen op zijn naam staan bij de Kamer van Koophandel (hierna: KvK), te weten Flying Boat, Stichting Mere Pyare en Stichting Tierba. Bij besluit van 2 augustus 2023 heeft verweerder eiser na een periode waarin geen bijstand is verstrekt per 21 juni 2023 opnieuw bijstand toegekend. In het toekenningsbesluit heeft verweerder de verplichting opgenomen dat eiser op grond van artikel 55 van de Pw binnen drie maanden na de datum van het toekenningsbesluit het bedrijf Flying Boat en Stichting Mere Pyare dient op te heffen. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
2.1.
In december 2023 heeft eiser Flying Boat niet uitgeschreven bij de KvK, maar omgezet in het bedrijf Fast Cleaner. Stichting Mere Pyare heeft eiser niet opgeheven. Verweerder heeft eiser uitgenodigd voor een maatregelgesprek op 14 februari 2024. Eiser is zonder bericht niet verschenen op dit gesprek. Verweerder heeft daarop met het primaire besluit de bijstand van eiser verlaagd met 30 %, omdat hij niet aan de verplichting uit het toekenningsbesluit heeft voldaan.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de verlaging gehandhaafd op grond van de Pw en de Afstemmingsverordening PW, IOAW en IOAZ Rijswijk 2018 (hierna: de Afstemmingsverordening). De gedraging kan eiser verweten worden en bovendien is de maatregel afgestemd op de ernst van de gedraging. Niet is gebleken dat er sprake is van persoonlijke omstandigheden op basis waarvan de maatregel moet worden verlaagd of achterwege moet worden gelaten. Er zijn betalingsachterstanden van de huur, maar niet is gebleken dat er sprake is van een dreigende huisuitzetting. De maatregel betreft bovendien geen hele maand bijstand, waardoor eventuele betalingsachterstanden verder beperkt blijven tot één maand. Volgens verweerder is er geen sprake van onaanvaardbare gevolgen voor eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser stelt dat bij artikel 55 van de Pw sprake is van een discretionaire bevoegdheid die noopt tot het maken van een belangenafweging. Verweerder heeft dit onvoldoende gedaan volgens eiser. Eiser verwijst in dit kader naar de conclusie van Advocaat-Generaal [naam] , waarin zij pleit voor een ruimere interpretatie van het begrip dringende redenen, en de daarop volgende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Eiser vraagt zich af wat het doel was van het opleggen van de maatregel. Het opleggen van de nadere verplichting is in zijn situatie namelijk onnodig, aangezien hij is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Hij verkeert in een kwetsbare positie. Hij is al op leeftijd en heeft een zeer beperkt sociaal netwerk en weet niet altijd de juiste administratieve wegen te bewandelen. Bovendien heeft hij inmiddels veel schulden.
4. Ingevolge artikel 55 van de Pw kan naast de verplichtingen die ingevolge hoofdstuk 2 aan de bijstand verbonden zijn het college vanaf de dag van melding verplichtingen opleggen die verband houden met aard en doel van bijstand.
5. Indien een betrokkene verwijtbaar niet meewerkt aan een opgelegde verplichting is het bestuursorgaan gehouden de bijstand te verlagen op grond van artikel 18, tweede lid, van de Pw.
6. In de Afstemmingsverordening heeft verweerder nadere regels gesteld ten aanzien van de niet geüniformeerde verplichtingen.
6.1.
In artikel 8 van de Afstemmingsverordening heeft verweerder uiteengezet welke gedragingen worden onderscheiden, waardoor een verplichting op grond van artikel 55 van de Pw niet of onvoldoende wordt nagekomen. De gedraging die eiser wordt verweten valt in de tweede categorie, artikel 8, tweede lid, sub b, van de Afstemmingsverordening.
7. Niet in geschil is dat eiser niet aan zijn verplichting op grond van artikel 55 van de Pw heeft voldaan.
8. Hieruit volgt dat op grond van artikel 10, eerste lid, sub b, van de Afstemmingsverordening de bijstand met 30 % van de norm gedurende één maand wordt verlaagd.
8.1.
Volgens verweerder is het ontstaan van de schulden (doordat eiser tijdelijk geen uitkering ontving) te wijten aan eiser zelf. Hij is gestart met ondernemen tijdens het ontvangen van een bijstandsuitkering en heeft dit niet gemeld bij verweerder. Verweerder is daar een jaar later achter gekomen tijdens een rechtmatigheidsonderzoek. Op 29 april 2024 heeft verweerder een schikking getroffen met eiser ten aanzien van de beëindiging van de bijstandsuitkering per 14 februari 2024. Onderdeel van de schikking is dat de bijstand weer is hersteld vanaf 14 februari 2024 en afgesproken is dat eiser de uitschrijving van de ondernemingen bewerkstelligt en de gevraagde stukken van de Belastingdienst overlegd.
8.2.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van onaanvaardbare consequenties door de verlaging van de bijstand, die ertoe zouden moeten leiden dat verweerder daarvan afziet. Verweerder heeft in voldoende mate rekening gehouden met de persoonlijke situatie van eiser.
9. Voor zover eiser zich richt tegen de oplegging van de verplichting heeft te gelden dat deze buiten de omvang van het geding valt. Nu eiser geen bezwaar heeft gemaakt tegen het toekenningsbesluit waarin de verplichting was opgenomen, staat die in rechte vast.
10. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. E.P.A. Stok, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.