ECLI:NL:RBDHA:2025:9335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
11430657 / 24-23185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte na overlijden huurder; medehuur en ontruiming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen woningstichting Haag Wonen en twee gedaagden, [naam 1] en [naam 2], over de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de huurder, de heer [naam 3]. De huurovereenkomst was aangegaan door [naam 3] en eindigde van rechtswege op 31 december 2022, twee maanden na zijn overlijden op [datum] 2022. Haag Wonen vorderde ontruiming van de woning en betaling van huurachterstand, terwijl [naam 2] stelde dat zij als medehuurder de huurovereenkomst had voortgezet. De kantonrechter oordeelde dat [naam 2] niet voldeed aan de vereisten voor medehuur en dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig was voortgezet. De rechter verklaarde de vorderingen van Haag Wonen tot ontruiming en betaling van huurachterstand gegrond. [naam 2] werd veroordeeld om de woning uiterlijk per 1 oktober 2025 te ontruimen en de achterstallige huur te betalen. Tevens werd [naam 2] in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Den Haag
Zaaknummer: 11430657 \ RL EXPL 24-23185
im/bc
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
WONINGSTICHTING HAAG WONEN,
te 's-Gravenhage,
eisende partij in conventie tevens verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: Haag Wonen,
gemachtigde: AGIN Timmermans Gerechtsdeurwaarders Juristen Incassospecialisten,
tegen

1.[naam 1] ,

te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
hierna te noemen: [naam 1] ,
2.
[naam 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie tevens eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [naam 2] .
gemachtigde: mr. O. Sahin.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 oktober 2024 met producties;
- de akte overlegging producties van Haag Wonen;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- het bericht van 12 maart 2025 met productie(s) van [naam 2] ;
- het bericht van 13 maart 2025 met productie(s) van [naam 2] ;
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende vermeerdering van eis in conventie;
- het bericht van 20 maart 2025 met productie(s) van Haag Wonen;
- de mondelinge behandeling van 24 maart 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is besloten de zaak aan te houden om partijen, althans Haag Wonen en [naam 2] , in de gelegenheid te stellen om tot een regeling te komen.
1.3.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte uitlating van 28 maart 2025 van Haag Wonen;
- de akte uitlating van 31 maart 2025 van [naam 2] .
1.4.
Vervolgens is het vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Haag Wonen verhuurt met ingang van 23 november 2011 de woonruimte gelegen aan [adres] te [plaats] aan de heer [naam 3] .
2.2.
De heer [naam 3] is op [datum] 2022 overleden (hierna: wijlen [naam 3] ).
2.3.
[naam 1] (gedaagde onder 1.) is de moeder van wijlen [naam 3] . [naam 2] heeft sinds 2006 met wijlen [naam 3] een affectieve relatie gehad.
2.4.
Op 4 november 2022 heeft [naam 2] telefonisch contact opgenomen met Haag Wonen. In het portaal van Haag Wonen is een notitie van het gesprek gemaakt en daaruit volgt:

Meneer [naam 3] is op [datum] 2022 overleden. U, de partner van geeft aan dat u 17 jaar een relatie met elkaar had. U woonde ongeveer 9 jaar samen. U vraagt of u (tijdelijk) in de woning mag blijven wonen.
Gecondoleerd met het verlies. Ik heb u verteld dat u deze aanvraag schriftelijk (per e-mail) moet doen. Hierin is het belangrijk dat u kan aantonen dat u een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde. Ik heb u tips gegeven op welke manier u dit kan aantonen. Ook heb ik u gevraagd om een kopie van de overlijdensake mee te sturen.
De verbinding werd rond het einde van het gesprek plots verbroken. Ik kon u niet meer terug bellen. U belde annoniem.
U heeft gesproken met [naam 4]

3.Het geschil

in conventie
3.1.
Haag Wonen vordert, na wijzigingen van eis - samengevat - dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I.
Primair:voor recht verklaart dat de huurovereenkomst tussen Haag Wonen en wijlen [naam 3] op grond van artikel 7:268 lid 6 BW van rechtswege is geëindigd per 31 december 2022,
Subsidiair:voor zover de primaire vordering niet slaagt, de huurovereenkomst tussen Haag Wonen en wijlen [naam 3] ontbindt,
Meer subsidiair: voor zover vast komt te staan dat sprake is van een voortzetting van de huurovereenkomst door [naam 2] op grond van medehuurderschap na overlijden, de huurovereenkomst tussen Haag Wonen en [naam 2] ontbindt,
gedaagden veroordeelt tot ontruiming van de woning per 1 oktober 2025, of tegen een eerdere datum dan 1 oktober 2025 als [naam 2] na 1 april 2025 niet tijdig maandelijks de onder III gevorderde gebruiksvergoeding voldoet,
gedaagden veroordeelt tot betaling van de achterstallige gebruiksvergoeding van in totaal € 4.727,70, berekend tot en met oktober 2024, te vermeerderen met een bedrag van € 604,85 per maand dat [naam 2] de woning na 31 oktober 2024 onder zich houdt, te vermeerderen met de wettelijke rente,
gedaagden veroordeelt in de proceskosten, waaronder tevens begrepen de kosten voor de publicatie van het uittreksel van het exploot in de Volkskrant van € 639,46 inclusief btw voor de oproeping van [naam 2] .
3.2.
Haag Wonen legt aan de vordering ten grondslag dat wijlen [naam 3] de enige huurder was met wie zij een overeenkomst had. Er zijn geen wettelijke of contractuele medehuurders. Ook is niet gebleken dat er personen met [naam 3] in de woning woonden waarmee hij op het moment van overlijden een duurzame gemeenschappelijke huishouding voerde. De huurovereenkomst is daarom op grond van 7:268 lid 6 BW van rechtswege geëindigd aan het einde van de tweede maand na zijn overlijden, te weten op 31 december 2022. De woning is niet op die datum aan Haag Wonen opgeleverd en wordt op dit moment op onrechtmatige wijze gebruikt door [naam 2] . Ook is sinds het overlijden van wijlen [naam 3] geen gebruiksvergoeding aan Haag Wonen voldaan waardoor berekend tot en met oktober 2024 een betalingsachterstand is ontstaan van € 4.727,70. Als wel zou komen vast te staan dat de huurovereenkomst na het overlijden van wijlen [naam 3] is voortgezet op grond van medehuurderschap, dan vordert Haag Wonen dit achterstallige bedrag aan gebruiksvergoeding ook van [naam 2] en tevens betaling van de na oktober 2024 vervallen termijnen, zolang [naam 2] in de woning woont. Gelet op de hoogte van de betalingsachterstand, vordert Haag Wonen in dat geval ook ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning door [naam 2] .
3.3.
[naam 2] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Haag Wonen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Haag Wonen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Haag Wonen in de kosten van deze procedure.
3.4.
Aan haar verweer legt [naam 2] ten grondslag hetgeen hierna is vermeld onder
3.6.
Op de stellingen van partijen zal in de beoordeling nader in worden gegaan.
in reconventie
3.5.
[naam 2] vordert - samengevat - dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
voor recht verklaart dat de huurovereenkomst tussen Haag Wonen en [naam 2] is voortgezet op grond van medehuurderschap conform artikel 7:268 lid 1 BW,
subsidiair:
voor recht verklaart dat met ingang van [datum] 2022 tussen Haag Wonen en [naam 2] een nieuwe huurovereenkomst is ontstaan op grond van artikel 7:201 BW,
zowel primair als subsidiair:
Haag Wonen veroordeelt tot betaling van de proceskosten.
3.6.
[naam 2] legt aan de vordering ten grondslag dat zij al sinds 2013 samen met wijlen [naam 3] in de woning woont en daar ook na zijn dood is blijven wonen. Dit is Haag Wonen ook bekend sinds het telefoongesprek van 4 november 2022. Naar aanleiding van dat gesprek heeft [naam 2] de documenten die nodig waren om tot medehuurder geaccepteerd te worden aan Haag Wonen toegestuurd. Daarna heeft [naam 2] niets meer van Haag Wonen gehoord. Haar reparatieverzoeken heeft Haag Wonen opgepakt en de door [naam 2] betaalde huurtermijnen heeft Haag Wonen zonder protest behouden. [naam 2] stelt zich daarom primair op het standpunt dat zij de huurovereenkomst als medehuurder heeft voortgezet en subsidiair dat tussen [naam 2] en Haag Wonen een nieuwe huurovereenkomst is ontstaan. Van onrechtmatig verblijf of een einde van rechtswege is daarom geen sprake, aldus [naam 2] . Dat er een huurachterstand bestaat, wordt niet door [naam 2] betwist. Zij voert echter wel aan dat zij de achterstand in één keer kan betalen en dat zij sinds november 2024 elke maand de lopende huur voldoet. De huurachterstand loopt dus niet verder op.
3.7.
Haag Wonen concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [naam 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [naam 2] , met veroordeling van [naam 2] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Haag Wonen betwist dat [naam 2] met wijlen [naam 3] een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. Ook betwist Haag Wonen dat er (stilzwijgend) een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen.

4.De beoordeling

4.1.
Haag Wonen heeft ter zitting haar vorderingen jegens [naam 1] ingetrokken, omdat in de loop van de procedure duidelijk is geworden dat [naam 1] de nalatenschap heeft verworpen en dus niet meer als erfgenaam van wijlen [naam 3] in rechte kan worden betrokken. Hieruit volgt dat de vorderingen zoals geformuleerd onder 1 primair en subsidiair geen nadere bespreking behoeven en de vorderingen sub II, III en IV alleen nog beoordeeld worden jegens [naam 2] .
4.2.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
De huurovereenkomst tussen Haag Wonen en wijlen [naam 3] is geëindigd en er bestaat geen (nieuwe) huurrelatie tussen Haag Wonen en [naam 2]
4.3.
Indien een huurder overlijdt, eindigt de huurovereenkomst van rechtswege (artikel 7:268 lid 6 BW), tenzij er sprake is van een voortzetting van de huurovereenkomst door de medehuurder (artikel 7:268 lid 1 BW). Daarnaast kan de persoon die niet kwalificeert als medehuurder, maar wel in de woonruimte zijn hoofdverblijf heeft en met de overleden huurder een duurzame gemeenschappelijk huishouding heeft gehad, de huur nadien voortzetten, indien de rechter dit heeft bepaald op een daartoe strekkende vordering, welke is ingediend binnen zes maanden na het overlijden van de huurder (artikel 7:268 lid 2 BW).
4.4.
Voor een geslaagd beroep op artikel 7:268 lid 1 BW is vereist dat degene die zich daarop beroept
ten tijdevan het overlijden van de huurder medehuurder was. Om als medehuurder te kwalificeren gelden de wettelijke vereisten uit artikelen 7:266 BW en 7:267 BW. Het gaat kort gezegd om de echtgenoot dan wel geregistreerd partner van de huurder (7:266 BW) of om de duurzaam met de huurder samenwonende persoon die gezamenlijk met de huurder een verzoek tot medehuurder bij de verhuurder heeft ingediend, welk verzoek door de verhuurder is geaccepteerd, al dan niet na een gerechtelijke uitspraak (7:267 BW).
4.5.
Op basis van de stellingen van [naam 2] kan de kantonrechter niet vaststellen dat [naam 2] ten tijde van (lees: vóór) het overlijden van wijlen [naam 3] kwalificeerde als medehuurder. [naam 2] stelt dat zij op 4 november 2022 telefonisch contact heeft gehad met Haag Wonen en heeft verzocht of zij in de woning mag blijven wonen. Aansluitend aan dat telefoongesprek zou zij de gevraagde documenten per post aan Haag Wonen hebben opgestuurd. Wat van dat laatste ook zij, haar verzoek van 4 november 2022 dateert van
nahet overlijden van wijlen [naam 3] . Van een verzoek van
vóórhet overlijden van wijlen [naam 3] is dus in elk geval niet gebleken, waardoor van medehuur op grond van artikel 7:267 BW in ieder geval geen sprake is.
4.6.
Ook is niet aangevoerd noch gebleken dat [naam 2] getrouwd was met wijlen [naam 3] of dat zij als zijn partner geregistreerd stond. Ook op grond van artikel 7:266 BW kwalificeert [naam 2] daarom niet als medehuurder. Het beroep van [naam 2] op artikel 7:268 lid 1 BW slaagt daarom niet.
4.7.
Voor zover [naam 2] met haar primaire vordering heeft bedoeld om (ook) een beroep te doen op de uitzonderingsituatie uit artikel 7:268 lid 2 BW, geldt dat ook aan de vereisten uit dat artikel niet is voldaan. [naam 2] heeft immers niet, althans daarvan is niet gebleken, binnen zes maanden [1] na het overlijden van wijlen [naam 3] een vordering ingesteld om de huur voort te zetten op grond van het hebben van haar hoofdverblijf in de woning en het voeren van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met wijlen [naam 3] . Ook het beroep op lid 2 kan [naam 2] derhalve niet baten.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat de huurovereenkomst tussen Haag Wonen en wijlen [naam 3] niet (rechtsgeldig) is voortgezet door [naam 2] en dus per 31 december 2022 van rechtswege is geëindigd. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de voorwaardelijk ingestelde meer subsidiaire vordering onder I in conventie en de primaire vordering in reconventie onder a. wordt afgewezen.
4.9.
[naam 2] heeft voorts gesteld dat tussen haar een Haag Wonen een nieuwe huurovereenkomst is ontstaan, omdat is voldaan aan de essentialia van een huurovereenkomst, namelijk het in gebruik geven van de woning en het betalen van huur door [naam 2] . Haag Wonen heeft ook de door [naam 2] ingediende reparatieverzoeken opgepakt. Daarnaast stelt [naam 2] dat Haag Wonen al sinds 2022 op de hoogte was van haar aanwezigheid in de woning en pas in 2024 de procedure is gestart. [naam 2] mocht er daarom op vertrouwen dat Haag Wonen haar als nieuwe huurder heeft geaccepteerd.
4.10.
Voor de totstandkoming van een (huur)overeenkomst is vereist dat er sprake is van aanbod en aanvaarding, waarbij geldt dat bij partijen de wil aanwezig moet zijn om tot een overeenkomst te komen. Dat Haag Wonen met [naam 2] een nieuwe huurovereenkomst heeft willen sluiten en daartoe een aanbod heeft gedaan, is gesteld noch gebleken. Dat Haag Wonen zonder protest huurbetalingen heeft behouden en reparatieverzoeken heeft uitgevoerd op verzoek van [naam 2] , is daarvoor onvoldoende. Haag Wonen heeft toegelicht dat zij bij reparatieverzoeken en huurbetalingen niet controleert of de indiener daadwerkelijk de huurder of een derde is. Bovendien blijkt uit de notitie van het telefoongesprek van 4 november 2022 dat Haag Wonen bij [naam 2] direct heeft aangegeven dat als zij de huur wil voortzetten, zij daartoe een schriftelijk en gemotiveerd verzoek moest indienen. Daaruit kan worden afgeleid dat Haag wonen op grond daarvan zou bepalen of zij inderdaad een (nieuwe) huurovereenkomst met [naam 2] zou willen sluiten. De vraag of [naam 2] een schriftelijk verzoek heeft ingediend, zoals door haar gesteld, kan onbeantwoord blijven, nu niet is gesteld noch gebleken dat Haag Wonen in reactie daarop [naam 2] als huurder heeft geaccepteerd. Integendeel, in de door [naam 2] overgelegde correspondentie van na 4 november 2022 over o.a. huurprijsaanpassingen e.d. wordt steeds wijlen [naam 3] als huurder aangeschreven en niet [naam 2] . De kantonrechter kan daarom ook niet vaststellen dat Haag Wonen bij [naam 2] gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij heeft ingestemd met [naam 2] als (nieuwe) huurder. Ook hier geldt dat het uitvoeren van reparatieverzoeken en het behouden van de huurbetalingen onvoldoende is om dat aan te nemen. De kantonrechter wijst de subsidiaire vordering in reconventie daarom af.
[naam 2] moet voor de tijd dat zij in de woning heeft gewoond de huur betalen
4.11.
Artikel 7:268 lid 5 BW bepaalt dat als komt vast te staan dat een persoon ten onrechte een beroep op voortzetting van de huur na overlijden van de huurder heeft gedaan, die persoon gedurende de periode welke hij het genot van de woonruimte heeft gehad jegens de verhuurder aansprakelijk is voor de nakoming van de huur die voor hem zou hebben bestaan als hij huurder was geweest.
4.12.
Nu vaststaat dat [naam 2] ten onrechte een beroep op voortzetting van de huurovereenkomst heeft gedaan, is [naam 2] voor de periode dat zij de woning onder zich heeft gehouden huur verschuldigd. Blijkens het - niet door [naam 2] weersproken - betaaloverzicht van Haag Wonen bedraagt de huurachterstand tot en met maart 2025 € 6.096,56. Betaling van dat bedrag, alsook de daarover verschuldigde wettelijke rente, zal worden toegewezen.
[naam 2] moet de woning ontruimen en krijgt daar (in beginsel) tot 1 oktober 2025 de tijd voor, mits zij de maandelijkse betalingsverplichting nakomt
4.13.
Gelet op het voorgaande, staat vast dat [naam 2] op dit moment zonder recht of titel in de woning verblijft en de woning dus moet ontruimen.
4.14.
Bij akte van 28 maart 2025 heeft Haag Wonen haar eis op dat punt gewijzigd, door de gevorderde ontruimingstermijn te verlengen tot 1 oktober 2025, én vermeerderd door te vorderen dat [naam 2] wordt veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding, gelijk aan de op dit moment geldende huurprijs van € 604,85, vanaf 1 april 2025 tot het moment van ontruiming. Daarbij heeft Haag Wonen tevens verzocht om haar het recht te geven de woning direct, dus eerder dan 1 oktober 2025, te mogen ontruimen als [naam 2] haar betalingsverplichting ten aanzien van de gevorderde gebruiksvergoeding niet nakomt.
4.15.
Bij akte van 31 maart 2025 heeft [naam 2] tegen de eiswijziging en eisvermeerdering formeel bezwaar gemaakt en verzocht om de vermeerdering en wijziging buiten beschouwing te laten, vanwege strijd met de goede procesorde.
4.16.
Op grond van artikel 130 Rv kan een eiser zijn eis of de gronden daarvan schriftelijk, bij conclusie of akte ter rolle, veranderen of vermeerderen tot het eindvonnis is gewezen. Daarbij mag de gedaagde bezwaar maken, waarbij de rechter beslist, na partijen gehoord, of de eiswijziging of eisvermeerdering wordt toegelaten.
4.17.
[naam 2] is in de gelegenheid gesteld om op de eiswijziging en vermeerdering te reageren. Dat heeft zij ook gedaan in haar akte van 31 maart 2025. Zij heeft er echter voor gekozen om daar alleen op formele gronden op in te gaan en daartegen niet ook inhoudelijk verweer te voeren, terwijl zij die mogelijkheid wel had. De eiswijziging en de eisvermeerdering zijn daarom niet in strijd is met de goede procesorde en worden toegelaten. De kantonrechter overweegt in dit verband dat de eiswijziging ook een voor [naam 2] gunstige wijziging bevat, namelijk dat zij niet binnen 14 dagen na vonnis, maar pas op 1 oktober 2025 de woning hoeft te verlaten.
4.18.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van [naam 2] is een langere ontruimingstermijn dan gebruikelijk gerechtvaardigd. De kantonrechter zal de vordering tot ontruiming dan ook tegen de door Haag Wonen gevorderde datum toewijzen.
4.19.
Voor de periode vanaf 1 april tot 1 oktober 2025 vordert Haag Wonen een gebruiksvergoeding van een bedrag van € 605,85 per maand. Ook die vordering wordt toegewezen, nu Haag Wonen gedurende die periode de woning niet aan een derde kan verhuren en [naam 2] wel het genot van de woning heeft. [naam 2] dient derhalve de schade van Haag Wonen te compenseren door betaling van de laatst geldende huurprijs van € 605,85 per maand.
4.20.
[naam 2] zal de woning eerder dan 1 oktober 2025 moeten verlaten als zij met het betalen van de maandelijkse gebruiksvergoeding in gebreke blijft. De kantonrechter acht het stipt nakomen van het betalen van de gebruiksvergoeding een redelijke tegenprestatie voor het langer mogen verblijven in de woning. Dan is het ook redelijk dat er een stok achter de deur is voor [naam 2] om dat ook daadwerkelijk te doen. Gelet op de datum van het vonnis, geldt deze consequentie vanaf 1 juni 2025, aangezien [naam 2] niet eerder bekend kon zijn met deze verplichting.
[naam 2] moet de proceskosten van Haag Wonen betalen
4.21.
[naam 2] is zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
4.22.
[naam 2] heeft bezwaar gemaakt tegen de proceskosten voor zover deze zien op de kosten voor de publicatie in de Volkskrant, omdat volgens [naam 2] Haag Wonen al voor het uitbrengen van de dagvaarding ervan op de hoogte was dat [naam 2] in de woning verblijft en dus de publicatiekosten onnodig zijn gemaakt.
4.23.
Uit de door [naam 2] overgelegde telefoonnotities uit het portaal van Haag Wonen blijkt dat Haag Wonen in het dossier meermaals heeft aangetekend dat de vriendin van wijlen [naam 3] in de woning woonachtig is. Echter blijkt daaruit ook dat [naam 2] anoniem belde en worden haar naam of persoonsgegevens nergens genoteerd. Haag Wonen heeft voorts onweersproken gesteld dat [naam 2] bij het buurtonderzoek door Haag Wonen heeft geweigerd haar persoonsgegevens te verstrekken. Dat Haag Wonen tot openbare oproeping is overgegaan, kan haar derhalve niet worden verweten. Ook de kosten voor het publiceren van het exploot van de dagvaarding komen daarom voor rekening van [naam 2] .
De proceskosten van Haag Wonen in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,22
- kosten publicatie
639,46
- griffierecht
496,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.950,68
De proceskosten van Haag Wonen in reconventie worden begroot op:
- salaris gemachtigde
271,00
(1 punt € 271,00)
Totaal
271,00
4.24.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dat betekent dat het vonnis meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen. De kantonrechter overweegt dat het belang van Haag Wonen om de woning na 1 oktober 2025, ofwel bijna een jaar na het overlijden van wijlen [naam 3] de woning weer in haar bezit te krijgen en te kunnen verhuren aan iemand op de wachtlijst, zwaarder weegt dan het belang [naam 2] om ook daarna nog in de woning te kunnen verblijven tijdens een eventueel hoger beroep.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [naam 2] om uiterlijk per 1 oktober 2025 de woning gelegen aan het [adres] te [plaats] te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al hetgeen van [naam 2] is en met al de personen die zijdens [naam 2] in voornoemde woning verblijven, en de woning ter vrije en algehele beschikking van Haag Wonen te stellen,
5.2.
veroordeelt [naam 2] om aan Haag Wonen te betalen een bedrag van € 6.096,56 aan achterstallige huur, berekend tot en met maart 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata van de onderliggende huurtermijnen tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [naam 2] om aan Haag Wonen te betalen een bedrag van € 604,85 per maand dat [naam 2] de woning vanaf 1 april 2025 onder zich houdt,
5.4.
veroordeelt [naam 2] , als [naam 2] vanaf 1 juni 2025 niet aan de veroordeling onder 5.3 voldoet, om de woning gelegen aan het [adres] te Den Haag per direct te ontruimen en te verlaten, onder afgifte van de sleutels, met al hetgeen van [naam 2] is en met al de personen die zijdens [naam 2] in voornoemde woning verblijven, en de woning ter vrije en algehele beschikking van Haag Wonen te stellen,
5.5.
veroordeelt [naam 2] in de proceskosten van € 1.950,68, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen van [naam 2] af,
5.7.
veroordeelt [naam 2] in de proceskosten van € 271,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
5.8.
veroordeelt [naam 2] tot betaling van de kosten van betekening als [naam 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.9.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.L.M. Staals en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.

Voetnoten

1.Een dwingende wettelijke vervaltermijn.