ECLI:NL:RBDHA:2025:9351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19398
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L.M. Straver, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, had deze aanvraag eerder op 6 maart 2025 niet in behandeling genomen, met de argumentatie dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit werd door de rechtbank op 11 april 2025 vernietigd, waarna de minister opnieuw op 25 april 2025 het verzoek afwees op dezelfde grond.

Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 13 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL25.19397), een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Het verzoek is dan ook afgewezen.

Wel heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 907,-. Dit bedrag is gebaseerd op de samenhangende zaken zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker geen extra vergoeding ontvangt voor de zitting, omdat hiervoor al een proceskostenvergoeding was toegekend in het kader van het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19398
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister (gemachtigde: mr. J. Visscher).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2025 heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Bij de uitspraak van 11 april 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het door verzoeker daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 maart 2025 vernietigd en de minister opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit te nemen.
Bij besluit van 25 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd opnieuw niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, tezamen met de zaak NL25.19397, op 13 mei 2025 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Barzizaoua. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2. Bij uitspraak van vandaag, zaaknummer NL25.19397, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
3. Gelet op de uitkomst van de bodemzaak veroordeelt de voorzieningenrechter de minister wel in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is sprake van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, zodat de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden vastgesteld op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat er al een proceskostenvergoeding voor de zitting (1 punt) in het kader van het beroep is toegekend, krijgt verzoeker hiervoor niet nogmaals apart een vergoeding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 mei 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.