In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. L.M. Straver, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, had deze aanvraag eerder op 6 maart 2025 niet in behandeling genomen, met de argumentatie dat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit werd door de rechtbank op 11 april 2025 vernietigd, waarna de minister opnieuw op 25 april 2025 het verzoek afwees op dezelfde grond.
Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 13 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij verzoeker en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de bodemzaak (zaaknummer NL25.19397), een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Het verzoek is dan ook afgewezen.
Wel heeft de voorzieningenrechter de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 907,-. Dit bedrag is gebaseerd op de samenhangende zaken zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker geen extra vergoeding ontvangt voor de zitting, omdat hiervoor al een proceskostenvergoeding was toegekend in het kader van het beroep. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.