ECLI:NL:RBDHA:2025:9371

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
09/310971-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in mensenhandelzaak wegens gebrek aan bewijs van dwang en uitbuiting

Op 14 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel. De verdachte, geboren in 1982 en op dat moment gedetineerd, werd ervan verdacht een ander, genaamd [naam], te hebben uitgebuit door gebruik te maken van haar kwetsbare positie. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 7 maart en 30 april 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte verschillende gedragingen die onder artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht vallen, waaronder het werven, vervoeren en uitbuiten van de aangeefster.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Er was geen wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte dwangmiddelen had gebruikt of dat er sprake was van uitbuiting. De rechtbank concludeerde dat de aangeefster, ondanks haar verliefdheid op de verdachte en haar financiële problemen, niet in een situatie verkeerde die haar keuzevrijheid zodanig beperkte dat zij niet als een mondige prostituee kon worden beschouwd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking had, werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/310971-23
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 7 maart 2025 (pro forma) en 30 april 2025 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr.
F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. H. Oldenhof naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 april 2025 - ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot 23 september 2023 te Rijswijk en/of Zoetermeer en/of elders in Nederland
een ander, genaamd [naam] (werknaam [werknaam] ),
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding, door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [naam] heeft,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [naam] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen van die [naam] met of voor een derde tegen betaling (sub 9),
en/of (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [naam] (sub 6),
immers heeft hij verdachte, (meermalen)
- die [naam] geslagen en/of geschopt en/of
- misbruik gemaakt van de verliefdheid van die [naam] op hem en/of van de omstandigheid dat zij een burn-out had en/of dat zij in financiële problemen zat en/of
- een (liefdes)relatie aangegaan met die [naam] en/of
- van die [naam] foto’s gemaakt voor (seks)advertenties op één of meer website(s) waarin die [naam] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- seksadvertenties aangemaakt en/of onderhouden (waaronder begrepen het 'omhoog plaatsen') van één of meer advertenties op één of meer (seks)website(s) waarin die [naam] werd aangeboden voor prostitutiewerkzaamheden en/of
- gesprekken met prostitutieklanten gevoerd en/of seksafspraken gemaakt en/of afspraken met die [naam] gemaakt over de uit te voeren seksuele handelingen en/of
- die [naam] vervoerd bij escortwerkzaamheden en/of
- het door [naam] verdiende geld 50/50 verdeeld en/of afgesproken het verdiende geld 50/50 te verdelen en/of
- betalingen van klanten door tikkies op zijn, verdachtes, bankrekening ontvangen en/of
- een (groot) gedeelte van het door die [naam] in de prostitutie verdiende geld uitgegeven aan goederen ten behoeve van fotografie en/of
- ( aldus) een (groot) gedeelte van het door die [naam] in de prostitutie verdiende geld in ontvangst genomen en/of daarvan heeft geprofiteerd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen dient te worden verklaard.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen. De redenen hiervan worden hieronder nader toegelicht.
Aan de verdachte zijn verschillende gedragingen ten laste gelegd die in onderdelen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) strafbaar zijn gesteld (in de tenlastelegging voorzien van ‘sub 1’, ‘sub 4’, ‘sub 6’ en ‘sub 9’).
Deze gedragingen zijn samen te vatten als (voor zover relevant voor deze zaak):
  • Sub 1: door gebruik van een dwangmiddel iemand anders uitbuiten.
  • Sub 4: door gebruik van een dwangmiddel iemand anders dwingen iets te doen.
  • Sub 6: opzettelijk voordeel trekken uit de uitbuiting van iemand anders.
  • Sub 9: door gebruik van een dwangmiddel iemand dwingen hem te bevoordelen uit de opbrengst van sekswerk
Voor al deze ten laste gelegde gedragingen is vereist dat komt vast te staan dat sprake is van gebruik van een dwangmiddel en dat met dat gebruik uitbuiting is beoogd.
Geen misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht
De verdachte wordt verweten dat hij door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht aangeefster heeft uitgebuit. Hij zou, kort gesteld, misbruik hebben gemaakt van het feit dat aangeefster verliefd op hem was, dat er sprake was van een burn-out én van de wetenschap dat zij schulden had.
Of sprake is van een uit de feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht moet worden beoordeeld aan de hand van de vraag of het slachtoffer zich bevond in omstandigheden die niet gelijk waren aan die waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Voor de vraag of dit het geval is, moet worden gekeken naar omstandigheden die de betrokkene (kunnen) beperken in haar keuzevrijheid, zoals de verblijfstitel in Nederland, het zelf beschikken over (reis)documenten, het hebben van (hoge) schulden en het zelf kunnen beschikken over financiële middelen. Ook de situatie dat iemand zodanig verliefd is op een ander dat diegene bereid is tegen haar wil naar de wens van die ander te handelen kan bijdragen aan het bestaan van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, echter is dit – in de regel – zonder bijkomende omstandigheden op zichzelf niet voldoende om te spreken van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht in de zin van de wet. In essentie gaat het om de vraag of de wil en de keuzevrijheid van aangeefster door het dwangmiddel ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ zodanig worden beperkt dat voor haar geen andere keuze meer mogelijk was dan zich te laten uitbuiten.
De aangeefster heeft verklaard dat zij verliefd was op de verdachte en dit wordt door verschillende getuigen bevestigd. Het dossier bevat echter onvoldoende aanwijzingen om te kunnen stellen dat de verliefdheid die aangeefster voelde richting de verdachte, door de verdachte ‘op zichzelf’ werd uitgebuit om haar te bewegen tot het verrichten van het sekswerk. Daarnaast maakt de rechtbank uit het dossier op dat de aangeefster zelf de beschikking had over haar (reis)documenten en zelf beschikte over financiële middelen in de vorm van loon en/of een uitkering krachtens de Ziektewet. De aangeefster had zelf beschikking over de portemonnee waar de opbrengsten van haar sekswerk in kwamen, had zelf toegang tot haar bankrekening(en) en had zelfs toegang tot de bankrekening(en) van de verdachte. Niet is gebleken is verder dat de verdachte aangeefster isoleerde, bijvoorbeeld door het contact tussen aangeefster en haar vrienden en familie actief te beletten of verhinderden. Uit de inhoud van het dossier blijkt verder niet dat verdachte zich intensief bemoeide met wanneer, met wie en onder welke omstandigheden aangeefster haar werkzaamheden uitvoerde. Bijkomende elementen die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de verdachte misbruik maakte van de verliefdheid van de aangeefster, zijn daarmee niet aangetroffen. Alles overziend kan niet gesteld worden dat de keuzevrijheid van aangeefster in haar werkzaamheden en in haar dagelijks leven zodanig werd ingeperkt dat zij niet in de positie verkeerde waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren.
De rechtbank kan evenmin vaststellen dat de verdachte de aangeefster heeft gedwongen te gaan werken, en/of blijven te werken, door misbruik te maken van haar burn-out of door misbruik te maken van het bestaan van schulden bij de aangeefster.
De rechtbank oordeelt dan ook dat geen sprake was van een uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht dat de verdachte zou (kunnen) hebben misbruikt.
Het enkele feit dat de verdachte ook zelf financieel voordeel heeft genoten van het sekswerk van de aangeefster kan dat niet anders maken, nu niet is gebleken dat de aangeefster deze opbrengsten gedwongen aan de verdachte heeft moeten afstaan.
Geen bewijs van geweld in verband met sekswerk
De aangeefster heeft verklaard dat zij zes keer door de verdachte is mishandeld. De aangeefster is niet erg specifiek over de voorvallen waarbij de verdachte geweld zou hebben gebruikt of over de redenen waarom het geweld door de verdachte zou zijn gebruikt. Steunbewijs voor de mishandelingen ontbreekt bovendien grotendeels: de aangeefster heeft weliswaar foto’s verstrekt waarop mogelijk letsel is te zien, maar informatie uit andere bron over het hoe en waarom daarvan ontbreekt. Getuigen hebben in dit verband slechts uit de tweede hand en/of in algemene termen hun vermoedens uitgesproken. Daarmee ontbreekt wettig en overtuigend bewijs voor het verwijt dat de verdachte daadwerkelijk geweld heeft aangewend om de aangeefster te dwingen in de prostitutie te (blijven) werken of om aangeefster te dwingen de opbrengsten van haar sekswerk af te staan.
Geen misleiding
Blijkens de tenlastelegging wordt de verdachte – onder meer – verweten dat hij de aangeefster heeft gedwongen tot sekswerk door ‘misleiding’.
Er zijn op grond van het dossier aanwijzingen dat in de ten laste gelegde periode sprake kán zijn geweest van enige vorm van misleiding van aangeefster in die zin van het voorspiegelen van een toekomstige bestendige relatie. Aangeefster spreekt van ‘onze woning’ die in Zoetermeer werd gevonden en was ook bereid om financieel fors te investeren in de toekomstplannen van de verdachte. Mogelijk deed zij dit alles omdat zij verliefd op hem was en een toekomst met hem samen voor zich zag. Gedurende de ten laste gelegde periode had de verdachte echter ook een relatie met een ander, in Den Haag, alwaar hij meerdere dagen per week verbleef. Mogelijk heeft de verdachte de aangeefster misleid, door haar idee van een gezamenlijke toekomst in stand te houden. Mogelijk heeft hij de relatie die hij met haar had uitsluitend voor financieel gewin laten voortduren. Dergelijk gedrag kan als verwerpelijk worden getypeerd. Uit het dossier kan door de rechtbank echter niet worden vastgesteld dat met een dergelijke misleiding (mocht daarvan al sprake zijn geweest) de verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het sekswerk, of tot de voortzetting daarvan. Niet gebleken is immers dat deze omstandigheid haar keuzevrijheid (blijvend) heeft beïnvloed.
Geen opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting
Het verwijt onder sub 6 heeft betrekking op het opzettelijk voordeel trekken uit de seksuele uitbuiting van de aangeefster. Hierbij is vereist dat het opzet van verdachte behalve op het voordeel trekken ook gericht is op de uitbuiting. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een uitbuitingssituatie. Van opzettelijk voordeel trekken is daarmee eveneens geen sprake.
Conclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat sprake is geweest van een van de dwangmiddelen, genoemd in de op artikel 273f, eerste lid Sr toegesneden tenlastelegging en dat daarmee evenmin dat sprake is geweest van (het oogmerk van) uitbuiting.
Omdat niet kan worden bewezen dat verdachte een dwangmiddel heeft gebruikt, dient hij te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover dat ziet op de in artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 9 Sr strafbaar gestelde gedragingen.
Omdat niet kan worden bewezen dat sprake was van uitbuiting van aangeefster, dient de verdachte eveneens te worden vrijgesproken van het opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting zoals strafbaar gesteld in artikel 273f, eerste lid, sub 6 Sr.

4.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 126.051,67, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 116.051,67 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geadviseerd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, met uitzondering van een bedrag van € 304,04 aan materiële schade die is opgevoerd voor abonnementen van Squarespace en Pixieset die niet in voldoende direct verband staan met de ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal moet worden afgewezen, subsidiair dat deze voor wat betreft de materiële posten lager moet uitvallen conform het standpunt van de verdediging ten aanzien van de ontneming en dat deze voor wat betreft de immateriële schade lager moet worden vastgesteld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
5. De beslissing
De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.O. Hamelink, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 mei 2025.