ECLI:NL:RBDHA:2025:9381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
09/188116-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie gericht op digitale oplichting en fraude met betaalfraudepanels

Op 14 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met digitale oplichting en fraude. De verdachte verwierf betaalfraudepanels en gebruikte deze om slachtoffers te misleiden en hen te bestelen van hun bankgegevens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder oplichting, computervredebreuk, diefstal met een valse sleutel en gewoontewitwassen. De feiten vonden plaats tussen 26 maart 2020 en 13 juli 2021. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan twee jaar en acht dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 280 uur. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan zes benadeelde partijen, die gezamenlijk een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding hebben gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/188116-21
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 26 oktober 2021, 11 januari 2022,
7 april 2022, 28 juni 2022, 4 oktober 2022, 20 maart 2023 (alle pro forma) en 30 april 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.L.M. van den Eshof en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mr. M.J. van den Hoonaard en mr. K. Karakaya naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 30 april 2025 medegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, en dat daarom tegen de verdachte een strafrechtelijk financieel onderzoek als bedoeld in artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering is ingesteld.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 20 maart 2023 – kort samengevat het volgende ten laste gelegd:
medeplegen van het verwerven en voorhanden hebben van betaalfraudepanels, zijnde technische hulpmiddelen bedoeld om onder meer computervredebreuk mee te plegen in de periode van 1 juni 2019 tot en met 13 juli 2021;
medeplegen van oplichting, erin bestaande dat de slachtoffers zijn bewogen onder meer hun inloggegevens voor internetbankieren ter beschikking te stellen nadat zij naar een phishing website waren geleid in de periode van 30 maart 2020 tot en met 13 juli 2021;
medeplegen van computervredebreuk in de periode van 30 maart 2020 tot en met 13 juli 2021;
diefstal met een valse sleutel, in vereniging gepleegd, door met de inloggegevens van de slachtoffers in te loggen op hun internetbankieromgeving en vervolgens bedragen van hun bankrekeningen weg te nemen, in de periode van 30 maart 2020 tot en met 13 juli 2021;
medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van in ieder geval € 420.000,- in de periode van 30 maart 2020 tot en met 13 juli 2021;
medeplegen van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid gegevens (‘entries’), bedoeld om onder meer computervredebreuk mee te plegen in de periode van 20 september 2020 tot en met 8 februari 2021;
deelname aan een criminele organisatie, gericht op het plegen van voormelde strafbare feiten, in de periode van 15 maart 2020 tot en met 13 juli 2021.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Het onderzoek naar de verdachte is tot stand gekomen uit het onderzoek Sauer dat was gericht op [mededader 1] (hierna: [mededader 1] ). [mededader 1] werd onder andere verdacht van het maken en verkopen van
phishingpanels. Deze panels bood hij via Telegram aan onder de gebruikersnaam [account 1] . Op de computer van [mededader 1] zijn twee Telegramgesprekken aangetroffen; een gesprek met [account 2] en een groepsgesprek genaamd ‘ [groepsapp 1] ’. In de chat tussen [account 1] en [account 2] werd veelvuldig gesproken over het ontwerp van een betaalfraudepanel, dat door [account 1] ontworpen zou worden voor [account 2] . De groepsapp ‘ [groepsapp 1] ’ betrof een chat tussen [account 1] , [account 2] en [account 3] waarin werd gesproken over het plegen van fraude met behulp van een betaalfraudepanel. Gezien het vermoeden dat ook [account 2] en [account 3] zich bezig hielden met grootschalige digitale fraude, heeft de politie onderzoek gedaan naar de identiteit van deze personen. Dit heeft geleid tot het onderzoek Weezing. Uiteindelijk werd [verdachte] (hierna: [verdachte] of de verdachte) geïdentificeerd als de gebruiker van de accounts [account 2] , [account 4] en [account 5] . [mededader 2] (hierna: [mededader 2] ) kwam in beeld als de gebruiker van het account [account 3] , [account 6] en [account 7] . Op de onder [verdachte] in beslag genomen telefoon werden verder nog Telegram-conversaties aangetroffen met [groepsapp 2] en [groepsapp 3] . Hiervan bleek [mededader 3] (hierna: [mededader 3] ) de gebruiker te zijn.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten in de periode van 26 maart 2020 tot en met 13 juli 2021.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde (grotendeels) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Samengevat heeft de raadsman ten aanzien van feiten 1, 2, 3, 4 en 5 verweer gevoerd op de ten laste gelegde perioden. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde is verder verzocht de verdachte vrij te spreken voor het bestanddeel invoeren. Daarnaast is ten aanzien van feit 2 en feit 6 verweer gevoerd ten aanzien van het aantal slachtoffers van 1.183. Ten aanzien van feit 5 is verweer gevoerd ten aanzien van de hoogte van het witwasbedrag, te weten € 420.000,00. Voorts is door de verdediging primair integrale vrijspraak bepleit van het onder 7 tenlastegelegde. Subsidiair is ten aanzien van feit 7 wederom verweer gevoerd op de ten laste gelegde periode. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de raadsman.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
De rechtbank heeft voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359 lid 3 Sv. De verdachte heeft deze feiten, zoals bewezenverklaard, namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman ten aanzien van deze feiten geen (integrale) vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Perioden
Feit 1
De verdediging heeft betoogd dat de startdatum van de ten laste gelegde periode van feit 1 dient te worden vastgesteld op 27 juli 2020, omdat de verdachte pas vanaf 27 juli 2020 een werkend betaalfraudepanel had ontvangen van [mededader 1] .
De rechtbank stelt het volgende vast. Uit de berichten tussen de verdachte en [mededader 1] op Telegram volgt dat zij al vanaf juni 2019 met elkaar in gesprek waren en spraken over het ontwerp van het eerste betaalfraudepanel. Op 26 en 27 maart 2020 wordt vervolgens door verdachte een bedrag van € 500,00 betaald voor de aanschaf van het eerste betaalfraudepanel. De rechtbank stelt op grond daarvan vast dat de verdachte op 26 maart 2020 het eerste betaalfraudepanel heeft verworven. Dat wordt niet anders door de stelling van de verdachte dat dit eerste betaalfraudepanel niet goed werkte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte van 26 maart 2020 tot en met 13 juli 2021(de dag van aanhouding van de verdachte) in vereniging met anderen een betaalfraudepanel heeft verworven en voorhanden heeft gehad.
Feiten 2, 3, 4 en 5
De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de ten laste gelegde perioden van de feiten 2, 3, 4 en 5. Ten aanzien van feit 2 is aangevoerd dat dit de periode van 7 oktober 2020 tot en met 23 mei 2021 betreft. De eerste oplichting van de bij naam genoemde personen onder feit 2 vond immers plaats op 7 oktober 2020 ( [naam 1] ) en de laatste oplichting vond plaats op 23 mei 2021 ( [naam 2] ). Ten aanzien van feiten 3 en 4 is verzocht de periode vast te stellen op 7 oktober 2020 tot en met 26 mei 2021, omdat de eerste en laatste betaling – van bovengenoemde personen – plaatsvonden op 7 oktober 2020 respectievelijk 26 mei 2021. Ten aanzien van feit 5 is aangevoerd dat de startdatum van de ten laste gelegde periode dient te worden vastgesteld op 27 juli 2020, omdat de verdachte vanaf 27 juli 2020 een werkend (tweede) betaalfraudepanel voorhanden had.
De rechtbank volgt ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 de verdediging en leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat van de dertien bij naam genoemde slachtoffers de eerste oplichting (feit 2) heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2020 ( [naam 1] ) en de laatste oplichting op 23 mei 2021 ( [naam 2] ). De rechtbank volgt bij de vaststelling van de pleegperiode bovengenoemde data nu concreet kan worden vastgesteld dat deze personen slachtoffer zijn geworden van oplichting. De verdachte en zijn mededaders hebben vervolgens met de door de oplichting verkregen gegevens ingelogd op de internetbankieromgeving van de slachtoffers en geldbedragen gestolen van de bankrekeningen. De verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan eendaadse samenloop van computervredebreuk (feit 3) en diefstal door middel van een valse sleutel (feit 4). Van de bij naam genoemde slachtoffers heeft het eerste van de genoemde delicten plaatsgevonden op 7 oktober 2020 ( [naam 2] ) en het laatste– nu de betaling een aantal dagen later was dan de login – op 26 mei 2021 ( [naam 1] ). Op basis hiervan stelt de rechtbank de pleegperiode ten aanzien van de feiten 3 en 4 vast op 7 oktober 2020 tot en met 26 mei 2021. Ten aanzien van feit 5 (witwassen) kan op grond van het voorgaande worden vastgesteld dat vanaf de eerste oplichting, op 7 oktober 2020, aantoonbaar geld verkregen uit misdrijf is binnengekomen hetgeen is omgezet om de herkomst te verhullen. De rechtbank zal derhalve de pleegperiode van feit 5 vaststellen op 7 oktober 2020 tot en met 13 juli 2021.
Aantal 1.183 (feiten 2 en 6)
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 2 en 6 verweer gevoerd ten aanzien van het aantal van 1.183 personen/entries. De rechtbank stelt vast dat vanuit het betaalfraudepanel hxxps:// [betaalfraudepanel] 1.183 entries zijn aangetroffen met mogelijke slachtoffergegevens. De rechtbank kan echter niet met voldoende zekerheid en nauwkeurigheid vaststellen hoeveel van deze entries personen betreffen die daadwerkelijk zijn opgelicht en hoeveel inloggegevens daarmee zijn verkregen. Dat sprake is geweest van 1.183 slachtoffers kan dus niet worden vastgesteld. Wel blijkt uit het dossier dat de verdachte een groot aantal personen heeft opgelicht en daarmee een groot aantal gebruikersnamen, wachtwoorden en/of andere inloggegevens voorhanden heeft gehad. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de feiten 2 en 6.
Hoogte witwasbedrag (feit 5)
De verdediging heeft verweer gevoerd ten aanzien van de hoogte van het witwasbedrag, te weten € 420.000,00. De rechtbank overweegt als volgt. De verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan diefstal van grote geldbedragen van (in ieder geval) de dertien bij naam genoemde slachtoffers. De rechtbank volgt bij de berekening van het schadebedrag de dertien bij naam genoemde slachtoffers, nu met voldoende zekerheid en nauwkeurigheid kan worden vastgesteld dat (in ieder geval) dat geld, verkregen uit de diefstal en oplichting, is omgezet in cryptovaluta of overgemaakt naar de rekening van derden. Gelet op voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte grote geldbedragen – in ieder geval € 57.432,52 – heeft witgewassen.
Tussenconclusie
Aangezien de verdediging zich voor het overige heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, komt de rechtbank zonder nadere motivering op basis van de gebezigde bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3, 4, 5 en 6.
Criminele organisatie (feit 7)
Om van een criminele organisatie te kunnen spreken, moet sprake zijn van een samenwerkingsverband gericht op het plegen van strafbare feiten met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.
Samenwerking
Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte op
26 maart 2020 het eerste betaalfraudepanel bij [mededader 1] heeft aangeschaft. Vanaf dat moment is hij samen met [mededader 1] en [mededader 2] (en later ook [mededader 3] ) bijna dagelijks bezig met
phishing. De verdachte is hierbij een constante factor geweest binnen de wisselende samenstelling van de groep. In diverse groepsapps werd veel gecommuniceerd, waarbij onder andere de taakverdeling is besproken. Gelet op de inhoud van de berichten is de rechtbank van oordeel dat de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn gesprekspartners. De verdachte bevestigt dit op een zeker moment ook door te zeggen dat sprake is van een team. Dat – zoals door de verdediging betoogd – voor het bestaan van een criminele organisatie een hiërarchie is vereist, vindt geen steun in het recht. De rechtbank verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130. De rechtbank concludeert dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen de verdachte en zijn mededaders [mededader 2] , [mededader 1] en [mededader 3] .
Deelneming
De verdachte had een organiserende rol in het samenwerkingsverband. Hij heeft actief meegedacht aan het ontwerp van het betaalfraudepanel, regelde rekeningnummers van geldezels en nam deel aan de
phishing-activiteiten. De verdachte heeft hiermee deelgenomen aan het samenwerkingsverband.
Duurzaamheid
De verdachte is vanaf de aanschaf van het betaalfraudepanel op 26 maart 2020 tot aan zijn aanhouding op 13 juli 2021 betrokken geweest bij de samenwerking. De aanhouding van de medeverdachte [mededader 1] heeft de verdachte er niet van weerhouden de strafbare feiten te plegen. In de periode van ongeveer anderhalf jaar is telkens gebruik gemaakt dezelfde modus operandi. Er is dus sprake van een zekere duurzaamheid binnen de organisatie.
Structuur
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat sprake was van een gestructureerde samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. De rechtbank leidt dit onder meer af uit de veiliggestelde groepsgesprekken ‘ [groepsapp 1] ’ en ‘ [groepsapp 4] ’, waarin valt te lezen dat van tevoren werd afgesproken wie welk slachtoffer op zich zou nemen en wie wanneer aanwezig zou zijn. Daarnaast werd het geld verkregen uit de misdrijven op gestructureerde wijze weggesluisd, door dit over te boeken naar rekeningnummers van geldezels of om te zetten naar cryptovaluta.
Oogmerk plegen misdrijven
Uit de chatberichten tussen de verdachte en zijn mededaders blijkt dat de samenwerking eenzijdig was gericht op het plegen van betaalfraude en het verhullen van de opbrengst daarvan. Het oogmerk van de samenwerking was aldus gericht op het plegen van misdrijven. Het gaat dan om de misdrijven oplichting, het verwerven en voorhanden hebben van gegevens waardoor toegang kan worden verkregen tot geautomatiseerde werken, computervredebreuk, diefstal door middel van een valse sleutel en gewoontewitwassen.
Conclusie
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte in de periode van 26 maart 2020 tot en met 13 juli 2021 heeft deelgenomen aan een organisatie die tot het oogmerk had het plegen van misdrijven.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1 .
hij in de periode van
26 maart 2020tot en met 13 juli 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen (telkens) met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid
van het Wetboek van Strafrechtwordt gepleegd, meerdere technische hulpmiddelen, die (telkens) ontworpen zijn tot het plegen van zodanig misdrijf, heeft verworven en voorhanden heeft gehad, immers heeft hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen meerdere betaalfraudepanels of phishingpanels gekocht en aangeschaft welke voornoemde panels, ontworpen met het oog op gebruikers van ltsme en/of klanten van de Argenta Bank en/of Axa Bank en/of Belfius Bank en/of BNP Paribas en/of ING Bank en/of KBC Bank, werden gebruikt om phishing en/of bankfraude en/of betaalfraude mee te plegen, waarbij gebruikers van voornoemde (digitale identiteits)applicatie en klanten van hierboven genoemde banken werden bewogen tot het afgeven van (inlog)gegevens, met welke (inlog)gegevens vervolgens wederrechtelijk werd ingelogd op de servers van de online bankieren omgevingen van de banken;
2 .
hij in de periode van
7 oktober2020 tot en met
23 mei2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen een groot aantal personen, waaronder in elk geval:
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] ;
- [naam 6] ;
- [naam 7] ;
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 8] ;
- [naam 9] ;
- [naam 10] ;
- [naam 11] ;
- [naam 12] ;
- [naam 13] ;
heeft bewogen tot het ter beschikking stellen van gegevens, te weten:
- rekeninggegevens en/of
- pincode(s) en/of
- verificatiecode(s) en/of
- de (inlog)gegevens (gebruikersnaam en/of wachtwoord) en/of
- overige gegevens
voor het gebruik van ltsme en/of (internet)bankieren bij de Argenta Bank en/of Axa Bank en/of Belfius Bank en/of BNP Paribas en/of ING Bank en/of KBC Bank, door aan voornoemde personen een SMS- bericht te sturen, danwel ze via Google Ads naar een phishing site te leiden, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich voordeden als zijnde Itsme en/of de Argenta Bank en/of Axa Bank en/of Belfius Bank en/of BNP Paribas en/of ING Bank en/of KBC Bank, en/of een (bonafide) verkoper op 2ehands.be, waarbij men telkens in het bericht danwel (in geval van Google Ads) in de Google zoekresultaten werd bewogen op een URL (link) te klikken, waarna voornoemde personen werden doorgeleid naar een door verdachte(n) beheerde website, waar zij zijn bewogen tot afgifte van voornoemde gegevens;
3
hij in de periode van
7 oktober2020 tot en met
26 mei2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk en wederrechtelijk is binnengedrongen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan, te weten server(s) van de (beveiligde) internetbankieren omgevingen van de Argenta Bank en/of Axa Bank en/of Belfius Bank en/of BNP Paribas en/of ING Bank en/of KBC Bank, althans delen daarvan, waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) de toegang tot de geautomatiseerde werken hebben verworven met behulp van valse sleutel(s),
- te weten de (inlog)gegevens benodigd voor het internetbankieren van geautoriseerde klant(en) van de Argenta Bank en/of Axa Bank en/of Belfius Bank en/of BNP Paribas en/of ING Bank en/of KBC Bank, en
- door het aannemen van een valse hoedanigheid, te weten als een geautoriseerde klant van de Argenta Bank en/of Axa Bank en/of Belfius Bank en/of BNP Paribas en/of ING Bank en/of KBC Bank;
4.
hij in de periode van
7 oktober2020 tot en met
26 mei2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere geldbedrag(en) toebehorende aan klanten van de Argenta Bank en/of Axa Bank en/of Belfius Bank en/of BNP Paribas en/of ING Bank en/of KBC Bank, waaronder in elk geval:
- [naam 3] ;
- [naam 4] ;
- [naam 5] ;
- [naam 6] ;
- [naam 7] ;
- [naam 1] ;
- [naam 2] ;
- [naam 8] ;
- [naam 9] ;
- [naam 10] ;
- [naam 11] ;
- [naam 12] ;
- [naam 13] ;
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging,
- zich telkens toegang verschaft tot de Argenta Bank en/of Axa Bank en/of Belfius Bank en/of BNP Paribas en/of ING Bank en/of KBC Bank (internet)bankrekening(en) van
eenklantvan voornoemde bank(en), met gebruikmaking van aan deze klant(en) toebehorende (inlog)gegevens,
- waarna verdachte en/of zijn mededader(s) één of meerdere geldbedrag(en) van de bankrekeningvan voornoemde klant, heeft overgemaakt naar één of meerdere bankrekening(en) van een derde;
5.
hij in de periode van
7 oktober2020 tot en met 13 juli 2021 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, door van voorwerpen, te weten meerdere (grote) geldbedragen (van in totaal - in ieder geval - €
57.432,52), de herkomst te verhullen immers hebben verdachte en mede
daderswederrechtelijk toegang verkregen tot de servers van de (beveiligde) internetbankieren omgeving van de banken van meerdere slachtoffers en hebben zij vervolgens (meermalen)
-de digitale banktegoeden omgezet in cryptocurrencies en/of -de digitale banktegoeden overgeboekt naar bankrekeningen op naam van anderen en deze vervolgens weer verder door geboekt en/of omgezet;
welke geldbedragen - middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig zijn, terwijl hij en zijn mededaders wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
6 .
hij in de periode van 20 september 2020 tot en met 8 februari 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
een groot aantalgebruikersnamen en/of (daarbij behorende) wachtwoorden en/of andere inloggegevens en/of daarmee vergelijkbare gegevens (ten behoeve van internetbankieren), waardoor toegang kon worden gekregen tot een (deel van een) geautomatiseerd werk, voorhanden heeft gehad, met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid Wetboek van Strafrecht werd gepleegd, door op een betaalfraudepanel, een lijst met zogeheten “entries” voorhanden te hebben met hierop voornoemde gegevens;
7.
hij in de periode van
26maart 2020 tot en met 13 juli 2021 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit verdachte en/of medeverdachte [mededader 2] en/of [account 1] ( [mededader 1] ) en/of [groepsapp 2] / [groepsapp 3] en/of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, welke gericht waren tegen (klanten van) verschillende banken, te weten de Argenta Bank en/of Axa Bank en/of Belfius Bank en/of BNP Paribas en/of ING Bank en/of KBC Bank, namelijk:
- oplichting en
- het verwerven en voorhanden hebben van (een) computerwachtwoord(en), toegangscode(s) of daarmee vergelijkba(a)r(e) gegeven(s), waardoor toegang kan worden verkregen tot (een) (gedeelte van een) geautomatiseerd(e) werk(en) en- computervredebreuk en
- diefstal door middel van een valse sleutel en
- gewoontewitwassen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd en heeft daarbij verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdediging heeft primair verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de verdediging verzocht – indien een straf gelijk aan het voorarrest onvoldoende is – om daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en meer subsidiair een taakstraf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich gedurende een langere periode bezig hield met oplichting in de vorm van digitale cybercrime fraude, genaamd
phishing. Het gaat hierbij om een geraffineerde vorm van digitale fraude waarbij slachtoffers via sms-berichten of advertenties op Google werden geleid naar malafide websites die lijken op hun beveiligde bankomgeving. Deze malafide website waren in feite door de verdachte zelf ontworpen betaalfraudepanels. De slachtoffers vulden hun persoonlijke (bank)gegevens in, waarna de verdachte en zijn mededaders heimelijk inlogden op de internetbankieromgeving van de slachtoffers. De slachtoffers vulden desgevraagd ook hun aanmeldcode in, waardoor de verdachte en zijn mededaders toegang kregen tot de bankrekeningen van de slachtoffers. Vervolgens werden geldbedragen overgeboekt naar bankrekeningen van zogenoemde geldezels en/of omgezet in cryptovaluta.
De verdachte had een organiserende rol in de strafbare feiten. Hij nam het initiatief voor het maken van de betaalfraudepanels, regelde de bankrekeningnummers van de geldezels en nam deel aan de
phishing-acties. Daarnaast heeft de aanhouding van de medeverdachte [mededader 1] de verdachte niet weerhouden van het plegen van de strafbare feiten en lijkt hij een centrale figuur te zijn geweest in de wisselende samenstelling van het criminele samenwerkingsverband.
De verdachte en zijn mededaders hebben misbruik gemaakt van het vertrouwen dat de slachtoffers hadden in de digitale bankomgeving. Door aldus te handelen hebben zij behalve het vertrouwen van de slachtoffers ook het vertrouwen van de samenleving in het digitale betalingsverkeer geschaad en ondermijnd. De verdachte heeft bij zijn keuze om zich bezig te houden met
phishingslechts gedacht aan zijn eigen geldelijk gewin en niet aan de (grote) financiële schade die aan de slachtoffers is toegebracht. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 april 2025. Hieruit volgt dat geen sprake is van recidive.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapportages:
  • het evaluatieverslag van 10 oktober 2024;
  • het voortgangsverslag van 16 februari 2024;
  • het reclasseringsadvies van 13 maart 2023;
  • het voortgangsverslag van 29 september 2022;
  • het reclasseringsadvies van 22 oktober 2021.
Uit het meest recente evaluatieverslag van 10 oktober 2024 blijkt dat het schorsingstoezicht van de verdachte voorlopig positief is beëindigd. De verdachte heeft de gevolgen van zijn gedrag kunnen overzien en richt zich op een positieve toekomst. De kans op recidive wordt daarmee als laag ingeschat. Uit het reclasseringsadvies van 14 maart 2023 volgt dat de reclassering heeft geadviseerd om bij veroordeling aan de verdachte geen gevangenisstraf op te leggen, omdat dit opnieuw een grote deuk in het leven van de verdachte zou veroorzaken. Er zijn verder geen contra-indicaties voor een taakstraf.
De op te leggen straffen
Gelet op de ernst van de strafbare feiten, daarmee samenhangend de langere pleegperiode, de grote hoeveelheid slachtoffers en het hoge schadebedrag, ligt in beginsel een gevangenisstraf in de rede. Desalniettemin heeft de rechtbank ook oog voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop. Verder neemt de verdachte verantwoordelijkheid voor zijn daden en heeft hij spijt betuigd. De rechtbank acht, alles afwegend, een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twee jaren en 8 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal daarmee gelijk zijn aan de duur van het voorarrest, zodat de verdachte, zolang hij de (algemene) voorwaarden niet overtreedt, vanwege deze straf niet opnieuw gedetineerd zal raken. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Voor oplegging van bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank, gelet op het positief afgeronde schorsingstoezicht en advies van de reclassering, geen aanleiding.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een taakstraf voor de duur van 280 uren, te vervangen door 140 dagen hechtenis. Omdat in deze zaak sprake is van meerdere strafbare feiten en zogeheten meerdaadse samenloop, kan de rechtbank een taakstraf opleggen die langer duurt dan de in artikel 22c van het Wetboek van Strafrecht genoemde 240 uren. Zij verwijst daartoe naar het arrest van de Hoge Raad van 13 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1191.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vorderingen
7.1.1
Vordering tot schadevergoeding [naam 8]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.526,88, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.2
Vordering tot schadevergoeding [naam 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.837,67, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.3
Vordering tot schadevergoeding [naam 9]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.4
Vordering tot schadevergoeding [naam 10]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.623,40, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.5
Vordering tot schadevergoeding [naam 11]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 2.351,57, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
7.1.6
Vordering tot schadevergoeding [naam 6]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.953,98, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 5.503,98 aan materiële schade en € 450,00 aan immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 8] geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 2.386,88 met hoofdelijke aansprakelijkheid, wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft ten aanzien van alle overige benadeelde partijen geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vorderingen tot schadevergoeding met hoofdelijke aansprakelijkheid, wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam 1] , [naam 9] , [naam 10] en [naam 11] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 8] betoogd dat deze in de materiële schade die ziet op de Nintendo Switch, te weten € 139,95, niet-ontvankelijk verklaard dient te worden en heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de de benadeelde partij [naam 6] ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vordering tot schadevergoeding wegens onvoldoende onderbouwing en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1
Vordering tot schadevergoeding [naam 8]
Gedeeltelijke toewijzing vordering
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de overschrijving van het geld van de rekening van de benadeelde, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 2.386,88.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de betaling van de Nintendo Switch, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de geleden schade onvoldoende verband heeft met de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.386,88, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 januari 2021, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.386,88, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 januari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 8] .
7.4.2
Vordering tot schadevergoeding [naam 1]
Toewijzing vordering
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.837,67, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 oktober 2020, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.837,67, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
7.4.3
Vordering tot schadevergoeding [naam 9]
Toewijzing vordering
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.300,00, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 12 januari 2021, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.300.00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 januari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 9] .
7.4.4
Vordering tot schadevergoeding [naam 10]
Toewijzing vordering
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.623,40, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 februari 2021, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.623,40, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 februari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 10] .
7.4.5
Vordering tot schadevergoeding [naam 11]
Toewijzing vordering
De vordering is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.351,57, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 16 april 2021, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.351,57, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 11] .
7.4.6
Vordering tot schadevergoeding [naam 6]
Gedeeltelijke toewijzing vordering
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 4 bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post immateriële schade, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering toewijzen tot een bedrag van € 5.503,98, bestaande uit materiële schade.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 januari 2021, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte zal voor het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.503,98, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 januari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 6] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage III aan dit vonnis is gehecht) onder 22, 24, 25, 26, 27, 33, en 34 genoemde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte, dat het onder 23 genoemde voorwerp zal worden teruggegeven aan de rechthebbende en dat de onder 28, 29, 30, 31, 32, 35 en 36 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de in beslaggenomen goederen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 28, 29, 30, 31, 32, 35 en 36 genoemde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid. Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Teruggave
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan:
  • de rechthebbende gelasten van het op de beslaglijst onder 23 genoemde voorwerp;
  • de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 22, 24, 25, 26, 27, 33, en 34 genoemde voorwerpen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 47, 55, 57, 60a, 63, 138ab, 139d, 140, 311, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een technisch hulpmiddel dat hoofdzakelijk geschikt gemaakt of ontworpen is tot het plegen van een zodanig misdrijf, verwerven en voorhanden hebben;
ten aanzien van de feiten 2 en 6:
eendaadse samenloop van
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
en
medeplegen van met het oogmerk dat daarmee een misdrijf als bedoeld in artikel 138ab, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht wordt gepleegd, een computerwachtwoord, toegangscode of een daarmee vergelijkbaar gegeven waardoor toegang kan worden verkregen tot een geautomatiseerd werk of een deel daarvan, voorhanden hebben;
ten aanzien van de feiten 3 en 4:
eendaadse samenloop van
medeplegen van computervredebreuk, meermalen gepleegd
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
medeplegen van gewoontewitwassen;
ten aanzien van feit 7:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
2 (TWEE) JAREN EN 8 (ACHT) DAGEN, nietzal worden
tenuitvoergelegdonder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstrafvoor de tijd van
280 (TWEEHONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
140 (HONDERDVEERTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
vordering tot schadevergoeding [naam 8]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.386,88 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 januari 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 8] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.386,88, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 januari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 8] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 33 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
vordering tot schadevergoeding [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 4.837,67 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.837,67, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 oktober 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 58 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
vordering tot schadevergoeding [naam 9]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 1.300,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 12 januari 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 9] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.300,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 januari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 9] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 23 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
vordering tot schadevergoeding [naam 10]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 4.623,40 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 februari 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 10] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 4.623,40, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 februari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 10] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 56 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
vordering tot schadevergoeding [naam 11]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 2.351,57 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 11] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.351,57, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 16 april 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 11] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 33 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
vordering tot schadevergoeding [naam 6]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 5.503,98 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 januari 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 6] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
maatregel van schadevergoeding
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.503,98, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 januari 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [naam 6] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 62 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
beslag
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 28, 29, 30, 31, 32, 35 en 36 genoemde voorwerpen, te weten een notitieblok, de HP computer, de USB-stick Ledger nano, een stuk administratie, de zwarte Samsung telefoon, de Apple telefoon en de Lenovo computer;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 23 genoemde voorwerp, te weten een bankpas van rekeningnummer [rekeningnummer] ;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 22, 24, 25, 26, 27, 33, en 34 genoemde voorwerpen, te weten twee bonnen, een blauw Samsung telefoon, de USB-stick zwart zilver, de USB-stick, de Sitecom adapter, de orderbon van de Apple iPhone Xs en de Lenovo computer.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.J. van de Griend, voorzitter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
mr. K.O. Hamelink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.A. Duijm, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 mei 2025.