ECLI:NL:RBDHA:2025:9382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in het bestuursrecht met betrekking tot overdracht aan Duitsland

Op 25 april 2025 heeft de minister van Asiel en Migratie aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Eiser, van Syrische nationaliteit, heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 6 mei 2025 opgeheven, maar partijen stemden in met schriftelijke behandeling van het beroep. De rechtbank heeft op 26 mei 2025 het onderzoek gesloten. De rechtbank beoordeelt of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring is opgeheven. De rechtbank concludeert dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat er voldoende gronden waren voor de maatregel, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist en de rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat de minister een lichter middel had moeten toepassen. De rechtbank oordeelt dat de minister voortvarend heeft gehandeld en dat er zicht op overdracht bestond. Het beroep wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21919

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. A. Dogan),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. L. Rossingh).

Procesverloop

1.1.
De minister heeft op 25 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3.
De minister heeft op 6 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
1.4.
Partijen hebben op 15 mei 2025 en 19 mei 2025 ingestemd met schriftelijke behandeling van het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring. Eiser heeft op 20 mei 2025 beroepsgronden ingediend. De minister heeft op 21 mei 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten op 26 mei 2025.

Beoordeling door de rechtbank

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. De rechtbank kan als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. [2]
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb [3] heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
Voortraject
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
Grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Kroatië heeft de claim van Nederland op 2 december 2024 geaccepteerd.
Gronden
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve toetsend geen aanleiding voor het oordeel dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3k, 4a en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Omdat er voldoende gronden aanwezig zijn die de maatregel van bewaring kunnen dragen, laat de rechtbank de rechtmatigheid van grond 4c onbesproken.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat hij zich meewerkend heeft opgesteld en dat volstaan had kunnen worden met een lichter middel. Hierbij verwijst hij naar het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de bewaring. Als hem een meldplicht was opgelegd had hij kunnen vertrekken naar Duitsland. Zijn medewerking was afhankelijk van zijn gezondheid, en hij stelt hieromtrent te weinig zorg te hebben ontvangen.
7.1.
De minister stelt dat toepassing van een lichter middel zoals de meldplicht, het faciliteren van een vrijwillige en gecontroleerde overdracht en het voeren van vertrekgesprekken, niet hebben geleid tot het vertrek van eiser en dat hij daarnaast zelf niets ondernam om zijn vertrek mogelijk te maken. Volgens de minister heeft eiser door geen medewerking te verlenen zijn overdracht gefrustreerd. Ook volgen er uit zijn dossier geen bijzondere individuele omstandigheden die de bewaring niet kunnen rechtvaardigen.
7.2.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer naar Duitsland die volgt uit de beschikking van 20 februari 2025, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zou geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. De rechtbank is niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maakten en waarin de minister aanleiding had moeten zien eiser een lichter middel op te leggen. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser in eerste instantie vrijwillig en gecontroleerd op 16 april 2025 naar Duitsland zou worden overgedragen, maar hier uiteindelijk niet aan heeft meegewerkt. De stelling van eiser dat hij op dat moment vanwege zijn medische omstandigheden niet kon worden overgedragen is niet onderbouwd en volgt de rechtbank daarom niet. Bovendien blijkt uit het gehoor voorafgaand aan de huidige maatregel dat eiser op 15 april 2025 fit to travel is verklaard door een arts. Verder heeft de minister de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken. Voor klachten over de medische voorzieningen kan eiser zijn beklag doen bij het detentiecentrum. De minister heeft de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden in het kader van zijn in Nederland verblijvende familie voldoende betrokken in de maatregel. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de minister een lichter middel op had moeten leggen.
Voortvarendheid en zicht op overdracht
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht van eiser en dat zicht op overdracht binnen een redelijke termijn bestond. De rechtbank overweegt hiertoe dat de minister op 28 april 2025 een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Verder heeft de minister op 29 april 2025 en op 1 mei 2025 ook vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Eiser is tot slot op 6 mei 2025 overgedragen aan de Duitse autoriteiten.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Op grond van artikel 106 van de Vw.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.