ECLI:NL:RBDHA:2025:9384
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Aanslag onroerende zaakbelasting en rioolheffing gebruiker
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.A.N. Bartels, en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de aanslagen onroerende zaakbelasting en rioolheffing voor het belastingjaar 2021, die door verweerder op 30 september 2023 waren opgelegd. De aanslagen betroffen een onroerende zaakbelasting van € 473,46 en een rioolheffing van € 165,51, beide gerelateerd aan een praktijkruimte. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde van de praktijkruimte, die was vastgesteld op € 92.000 per 1 januari 2020, maar dit bezwaar was niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser in de beroepsprocedure geen inhoudelijke gronden had aangevoerd tegen de aanslagen, behalve de reeds onherroepelijk vastgestelde WOZ-waarde. Tijdens de zitting stelde de gemachtigde van eiser dat hij in 2021 geen gebruiker was van de praktijkruimte, maar deze stelling werd als tardief buiten beschouwing gelaten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af, omdat de redelijke termijn voor bezwaar en beroep niet was overschreden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.