ECLI:NL:RBDHA:2025:9390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
AWB - 23 _ 6592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terecht niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake WOZ-waarde onroerende zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende te [woonplaats], en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 24 februari 2023, waarin de waarde van zijn onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], was vastgesteld op € 948.000 voor het belastingjaar 2023. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van eiser bij uitspraak op bezwaar van 28 september 2023 niet-ontvankelijk. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 11 april 2025 is de gemachtigde van eiser verschenen, terwijl de verweerder vertegenwoordigd werd door drs. [naam]. De rechtbank heeft overwogen dat het bezwaarschrift van eiser, gedateerd op 6 april 2023, te laat door verweerder is ontvangen, namelijk op 5 mei 2023. De rechtbank concludeert dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, omdat de bezwaartermijn op 7 april 2023 eindigde. Eiser heeft niet voldoende gemotiveerd betwist dat de beschikking tijdig ter post is bezorgd, waardoor de rechtbank oordeelt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

Eiser heeft ook verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De rechtbank oordeelt echter dat de redelijke termijn voor bezwaar en beroep van twee jaar niet is overschreden, waardoor dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/6592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikking van 24 februari 2023 (de beschikking) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] (de woning), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2022 (de waardepeildatum) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 948.000.
Eiser heeft tegen de beschikking bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar van 28 september 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2025. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Namens verweerder is drs. [naam] verschenen.

Overwegingen

Feiten
1. Het bezwaarschrift van eiser tegen de beschikking van 24 februari 2023 is gedagtekend 6 april 2023.
2. Verweerschrift heeft het bezwaarschrift ontvangen op 5 mei 2023.
3. Bij uitspraak op bezwaar van 28 september 2023 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Geschil4. In geschil is of verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Beoordeling van het geschil
5. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldt voor het indienen van een bezwaarschrift een termijn van zes weken (de bezwaartermijn).
6. De bezwaartermijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Bekendmaking geschiedt in de regel door verzending per post (zie artikel 3:41, eerste lid, van de Awb). Als een belanghebbende voldoende gemotiveerd betwist dat een beschikking is verzonden uiterlijk op de dag van dagtekening ervan, dan draagt de inspecteur de last aannemelijk te maken wanneer de beschikking ter post is bezorgd. [1]
7. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van het tweede lid van artikel 6:9 van de Awb geldt bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift als tijdig te zijn ingediend als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
8. Gerekend vanaf de dagtekening van de beschikking van 24 februari 2023 eindigde de bezwaartermijn op 7 april 2023. Uitgaande van de dagtekening van het bezwaarschrift van 6 april 2023 is het binnen de bezwaartermijn ter post bezorgd. Gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Awb was het bezwaarschrift derhalve tijdig ingediend indien het uiterlijk op 13 april 2023 door verweerder was ontvangen. Naar gemachtigde van eiser ter zitting expliciet niet heeft betwist, is het bezwaarschrift evenwel bij verweerder binnengekomen op de datum waarop hij het voor ontvangst heeft afgestempeld, te weten op 5 mei 2023. Daarmee is het bezwaarschrift drie weken te laat door verweerder ontvangen om te kunnen gelden als tijdig.
9. Door eiser is niet gesteld wanneer hij de beschikking heeft ontvangen. De gemachtigde heeft daaromtrent niet meer naar voren gebracht, dan dat hij veronderstelt dat eiser de beschikking kort na ontvangst aan hem (gemachtigde) zal hebben doorgezonden. Dat volstaat niet als betwisting, laat staan als voldoende gemotiveerde betwisting dat verweerder de beschikking uiterlijk op de datum van de dagtekening ervan ter post heeft bezorgd. Daarmee is, anders dan eiser stelt, voor verweerder niet de last ontstaan aan de hand van zijn verzendadministratie aannemelijk te maken wanneer hij de beschikking ter postbezorging heeft aangeboden (zie r.o. 6 en de voetnoot daarbij).
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
12. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting. In deze zaak is het bezwaarschrift ontvangen op 5 mei 2023 en op de dag waarop deze uitspraak wordt gedaan is de redelijke termijn voor bezwaar en beroep van twee jaar niet overschreden. Eiser heeft dus geen recht op vergoeding van immateriële schade.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Pelinck, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.HR 21 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5902, r.o. 3.5.