ECLI:NL:RBDHA:2025:9394
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake inreisverbod en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.B. Swart, had een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit werd echter door de minister ingetrokken. Na de intrekking heeft verzoekster haar beroep en verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht zij wel om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan en overwoog dat op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bestuursrechter bevoegd is om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het besluit tegemoetkwam aan het verzoek om voorlopige voorziening, omdat dit onevenredig nadeel voor verzoekster voorkwam. De minister had betoogd dat verzoekster geen belang had bij de voorlopige voorziening, maar dit werd niet als relevant beschouwd voor de proceskostenveroordeling. Uiteindelijk werd de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster, omdat haar gemachtigde een verzoekschrift had ingediend. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.