ECLI:NL:RBDHA:2025:9394

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
AWB 24-17443
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake inreisverbod en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.B. Swart, had een inreisverbod van twee jaar opgelegd gekregen door de minister van Asiel en Migratie. Dit besluit werd echter door de minister ingetrokken. Na de intrekking heeft verzoekster haar beroep en verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht zij wel om een proceskostenveroordeling. De voorzieningenrechter heeft zonder zitting uitspraak gedaan en overwoog dat op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de bestuursrechter bevoegd is om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het besluit tegemoetkwam aan het verzoek om voorlopige voorziening, omdat dit onevenredig nadeel voor verzoekster voorkwam. De minister had betoogd dat verzoekster geen belang had bij de voorlopige voorziening, maar dit werd niet als relevant beschouwd voor de proceskostenveroordeling. Uiteindelijk werd de minister veroordeeld tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster, omdat haar gemachtigde een verzoekschrift had ingediend. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/17443

uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[naam], verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: mr. M. J. Hofstra).

Inleiding

1. Bij besluit van 31 oktober 2024 is aan verzoekster een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd. Dat besluit is ingetrokken door de minister. Verzoekster heeft daarna eerst het beroep ingetrokken en vervolgens ook het verzoek om voorlopige voorziening. Bij de intrekking van de voorlopige voorziening heeft verzoekster verzocht om een veroordeling in de proceskosten.
2. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

3. In artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken.
3.1.
In artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, is bepaald dat het bestuursorgaan in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
3.2.
In artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb, is bepaald dat de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb van overeenkomstige toepassing zijn op een verzoek om een voorlopige voorziening.
4. Uit vaste jurisprudentie van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat bij de overeenkomstige toepassing van artikel 8:75a van de Awb in een voorlopige voorzieningprocedure de vraag of sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen in de eerste plaats dient te worden gerelateerd aan het specifieke doel van die procedure, te weten het voorkomen van onevenredig nadeel hangende de bezwaar- of (hoger)beroepsprocedure. Aldus wordt geheel of gedeeltelijk tegemoetgekomen in de zin van dit artikel als het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het bestreden besluit voorlopig opschort, dan wel anderszins een maatregel neemt waartoe het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening strekt.
5. De rechtbank is van oordeel dat met de intrekking van het besluit wordt tegemoetgekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. Met de intrekking wordt tegemoetgekomen aan het verzoek van verzoekster om onevenredig nadeel hangende de beroepsprocedure te voorkomen. Het betoog van de minister dat verzoekster geen belang had bij de voorlopige voorziening, maakt dat niet anders. Dit is namelijk een inhoudelijke beoordeling, terwijl de proceskostenveroordeling al volgt uit de conclusie dat met de intrekking van het besluit tegemoet is gekomen aan het doel van het ingestelde verzoek om voorlopige voorziening.
6. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 907,-, omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend.
Beslissing
De voorzieningenrechter veroordeelt de minister tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.