ECLI:NL:RBDHA:2025:9396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
NL25.18435 en NL25.18436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser verzoekt tevens om een voorlopige voorziening.

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland niet in staat is om hem de benodigde zorg en opvang te bieden. Eiser voert aan dat er systeemfouten zijn in de Duitse asielprocedure, met name vanwege het ontbreken van passende medische zorg voor zijn ernstige oogziekte, keratoconus. De rechtbank stelt echter vast dat Duitsland partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de medische voorzieningen in Duitsland niet van vergelijkbare kwaliteit zijn als in Nederland.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn overdracht aan Duitsland een onevenredige hardheid zou opleveren. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor eiser om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.18435 (beroep) en NL25.18436 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1998 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Ten aanzien van Duitsland kan niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat er in Duitsland systeemfouten in de asielprocedure aanwezig zijn, meer in het bijzonder vanwege het ontbreken van passende medische zorg. Eiser lijdt aan een ernstige oogziekte (keratoconus). Eiser is in zijn belangen geschaad, omdat hij te weinig tijd heeft gekregen om medische stukken in te dienen. De aanvraagprocedure is door verweerder onvoldoende zorgvuldig afgehandeld. Subsidiair voert eiser aan dat zijn oogaandoening voor verweerder aanleiding had moeten zijn om op grond van deze bijzondere, persoonlijke omstandigheden het asielverzoek aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt als uitgangspunt voorop dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het Handvest. [3] Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De Afdeling [4] heeft in haar uitspraak van 8 november 2023 [5] nog geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt in dit kader dat Duitsland onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan uitgegaan worden dat de medische voorzieningen in Duitsland van vergelijkbare kwaliteit zijn als in Nederland. Eiser heeft zijn stelling dat er in Duitsland systeemfouten in de asielprocedure aanwezig zijn vanwege het ontbreken van passende medische zorg niet nader onderbouwd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Duitsland niet de benodigde zorg en opvangvoorzieningen kan krijgen. Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Duitse asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklaagt bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Duitse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen.
De rechtbank gaat tot slot niet mee in eisers stelling dat hij onvoldoende tijd heeft gekregen om medische stukken in te dienen. In de zienswijze van 10 maart 2024 laat eiser weten dat hij hoopt binnenkort medische stukken te kunnen toezenden en noemt hij zelf – zo begrijpt de rechtbank de zienswijze althans – een termijn van een week. Het bestreden besluit dateert van 18 april 2025. Ook in de procedure in beroep is geen nadere medische informatie overgelegd. Deze grond slaagt dus niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid die volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd dat deze maken dat zijn overdracht aan Duitsland van een onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank overweegt dat eiser geen (medische) stukken heeft overlegt die de bijzondere ernst van zijn medische situatie en onomkeerbare gevolgen van een overdracht aantonen. Bovendien mag verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uitgaan dat Duitsland dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland (zie ook hiervoor onder 6). Er zijn geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. De beroepsgrond slaagt niet. Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en voldoende gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
V. Nooteboom griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
4.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.