ECLI:NL:RBDHA:2025:9396
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser verzoekt tevens om een voorlopige voorziening.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Duitsland niet in staat is om hem de benodigde zorg en opvang te bieden. Eiser voert aan dat er systeemfouten zijn in de Duitse asielprocedure, met name vanwege het ontbreken van passende medische zorg voor zijn ernstige oogziekte, keratoconus. De rechtbank stelt echter vast dat Duitsland partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de medische voorzieningen in Duitsland niet van vergelijkbare kwaliteit zijn als in Nederland.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn overdracht aan Duitsland een onevenredige hardheid zou opleveren. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep wordt kennelijk ongegrond verklaard. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor eiser om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.