ECLI:NL:RBDHA:2025:9400
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Eiser, die stelt de Soedanese nationaliteit te hebben, betoogt dat hij in Duitsland niet veilig kan leven en vreest teruggestuurd te worden naar Pakistan. Hij doet een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening en stelt dat Duitsland zijn internationale verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat lidstaten van de EU hun verplichtingen nakomen, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland.
De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van zodanige tekortkomingen dat de overdracht aan Duitsland een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich meebrengt. De rechtbank wijst het beroep van eiser af als kennelijk ongegrond en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, in aanwezigheid van griffier V. Nooteboom, en is openbaar gemaakt op 3 juni 2025.