ECLI:NL:RBDHA:2025:9400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20131 en NL25.20132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

Eiser, die stelt de Soedanese nationaliteit te hebben, betoogt dat hij in Duitsland niet veilig kan leven en vreest teruggestuurd te worden naar Pakistan. Hij doet een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening en stelt dat Duitsland zijn internationale verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat lidstaten van de EU hun verplichtingen nakomen, tenzij eiser kan aantonen dat er ernstige tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland.

De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van zodanige tekortkomingen dat de overdracht aan Duitsland een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest met zich meebrengt. De rechtbank wijst het beroep van eiser af als kennelijk ongegrond en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, in aanwezigheid van griffier V. Nooteboom, en is openbaar gemaakt op 3 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20131 (beroep) en NL25.20132 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 april 2025 niet in behandeling genomen.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank ziet geen aanleiding om gevolg te geven aan eisers verzoek om te worden gehoord en houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Soedanese nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 1990 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat hij in de Nederlandse procedure opgenomen zou moeten worden. In Duitsland kan hij niet veilig leven. Eiser is heel bang dat Duitsland hem zal terugsturen naar Pakistan. Verweerder had niet uit mogen gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat Duitsland zijn internationale verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft in Duitsland te maken gehad met ernstige discriminatie door een opvangmedewerker, en na herhaaldelijk klagen bij meerdere instanties werd hij niet geholpen. Eiser doet een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser stelt dat door de discriminatie en het feit dat er niks met zijn klachten is gedaan, de hoge drempel van zwaarwegendheid zoals bedoeld in het Jawo-arrest is bereikt. Er is sprake van een schending van artikel 4 van het Handvest [2] en artikel 3, tweede lid van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank stelt als uitgangspunt voorop dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [3] of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De hoogste bestuursrechter heeft in de uitspraak van 8 november 2023 [4] nog geoordeeld dat ten opzichte van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank overweegt in dit kader dat Duitsland onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. Verder heeft eiser zijn stellingen dat hij in Duitsland te maken heeft gehad met discriminatie en racisme en dat hij niet effectief heeft kunnen klagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten, niet met stukken onderbouwd. Eisers stellingen leiden niet tot de conclusie dat er in Duitsland sprake is van zodanige ernstige tekortkomingen in de opvang en asielprocedure dat de ‘hoge drempel van zwaarwegendheid’, als bedoeld in het Jawo-arrest is bereikt. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser bij voorkomende problemen in de Duitse asielprocedure, opvangvoorzieningen of anderszins, de Duitse (hogere) autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties van Duitsland kan benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid. De verklaringen van eiser zijn onvoldoende en reeds betrokken bij de vraag of er voor Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Non-refoulement
8. Verder overweegt de rechtbank dat het Europees Hof van Justitie onlangs heeft geoordeeld dat – kort gezegd – een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken. [5] Nu verweerder heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Duitsland, zal de rechtbank daarom niet meer op deze beroepsgrond ingaan.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [6] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van V. Nooteboom, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
3.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie de uitspraak van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.