In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 mei 2025, wordt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser behandeld. Eiser, die van Kosovaarse en Servische nationaliteit is, heeft op 27 februari 2025 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De minister heeft deze aanvraag op 26 maart 2025 afgewezen als kennelijk ongegrond, met een terugkeerbesluit naar Servië. Eiser is het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 mei 2025 heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven, omdat Kosovo en Servië als veilige landen van herkomst worden beschouwd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij persoonlijk risico loopt bij terugkeer naar deze landen. De rechtbank vernietigt echter het terugkeerbesluit naar Servië, omdat de minister dit besluit onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond heeft mogen afwijzen, maar dat het terugkeerbesluit naar Servië onzorgvuldig is voorbereid. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser.