ECLI:NL:RBDHA:2025:9412

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL24.44279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Jemenitische eiser in verband met risico op ernstige schade door willekeurig geweld en stammengeweld

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025, wordt het beroep van een Jemenitische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 27 maart 2023 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning asiel, kreeg op 15 oktober 2024 een afwijzing van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelt het beroep op 4 februari 2025, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig zijn.

De rechtbank oordeelt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de individuele omstandigheden van de eiser niet leiden tot de conclusie dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Jemen. De rechtbank stelt vast dat de minister de hoge mate van willekeurig geweld in Jemen erkent, maar onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke omstandigheden van de eiser, zoals zijn leeftijd en eerdere bedreigingen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de minister wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de eiser, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak.

De rechtbank veroordeelt de minister ook in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.814,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in situaties van gewapend conflict en mensenrechtenschendingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44279

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Jemenitische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] . Hij heeft op 27 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 15 oktober 2024 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft beroep op 4 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser stelt in Nederland een asielaanvraag te hebben ingediend, omdat hij vreest vanwege de algemene situatie in Jemen. Verder vreest eiser door de strijdende partijen daar gerekruteerd te worden en vreest hij slachtoffer te worden van bloedwraak tussen twee stammen.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister één asielmotief. Dit asielmotief is volgende de minister:
- Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst.
De minister heeft vastgesteld dat eiser zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond met documenten. Om die reden wordt het asielmotief van eiser geloofwaardig geacht. Volgens de minister is het feit dat eiser afkomstig is uit Jemen echter onvoldoende om als vluchteling te worden beschouwd. De reden hiervoor is volgens de minister dat eiser heeft verklaard geen problemen te hebben ondervonden vanwege zijn ras, godsdienst, nationaliteit of het behoren tot een bepaalde sociale groep. Verder stelt de minister zich op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser persoonlijk een risico loopt om slachtoffer te worden van willekeurig geweld. In dit verband heeft de minister overwogen dat uit het algemeen ambtsbericht niet blijkt dat sprake is van gedwongen rekruteringen door alle partijen, dat het eerder zo is dat de slechte sociaal economische situatie voor veel jonge mannen aanleiding is om zich bij een partij aan te sluiten en dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat de Houthi’s specifiek naar hem op zoek zijn. Ten aanzien van de gestelde bloedwraak heeft de minister overwogen dat hoewel het tribale geweld toeneemt in Jemen, eiser niet heeft verklaard dat hij persoonlijk problemen heeft ondervonden vanwege deze bloedwraak en dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft vanwege deze bloedwraak. Om die reden is het stammengeweld tussen de stammen Ben Vlees en Ben Hassan niet aangemerkt als asielmotief. Tot slot heeft de minister overwogen dat hij voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld (
minder uitzonderlijke situatie) aanneemt. Volgens de minister moet een vreemdeling in zo’n geval aannemelijk maken waarom juist hij specifiek een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers. Daarin is eiser volgens de minister niet geslaagd. De algemene onveilige situatie in Jemen is daarvoor volgens de minister niet voldoende. De minister stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van eiser terecht als ongegrond is afgewezen.
Is er sprake van willekeur en schending van het rechtszekerheidsbeginsel?
6. Eiser voert aan dat de minister in zijn geval in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld door zijn aanvraag te toetsen aan het gewijzigde toelatingsbeleid voor Jemen, dat op 25 april 2024 met de invoering van WBV 2024/9 is ingevoerd. Hij heeft zijn aanvraag op 27 maart 2023 als alleenstaande, (toen nog) minderjarige vreemdeling ingediend. Uitgaande van de wettelijke beslistermijn van 6 maanden had verweerder uiterlijk 27 september 2023 een beslissing op zijn asielaanvraag moeten nemen. Op dat moment gold nog altijd het 15c-beleid neergelegd in WBV 2022/26 op grond waarvan verweerder aan eiser in elk geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw vanwege de uitzonderlijke geweldssituatie in Jemen had moeten verlenen. Nu verweerder geen verblijfsvergunningen asiel van Jemenitische statushouders intrekt, was eiser bij een tijdige beslissing van verweerder thans in het bezit geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser meent dat hij door de minister ernstig is benadeeld, zodat het bestreden besluit reeds om die reden onrechtmatig is en geen terugkeerbesluit mocht worden uitgevaardigd.
6.1.
De minister heeft het standpunt ingenomen dat de beslistermijn in de zaak van eiser op goede gronden is verlengd en dat het feit dat het landenbeleid in de tussentijd is gewijzigd niet betekent dat het beslissen onder dit beleid in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat het feit dat niet eerder op eisers aanvraag is beslist, het gevolg is van de hoge instroom en werkdruk bij de IND. [1] Verder heeft de minister aangevoerd dat een verzoek om bescherming altijd een ex-nunc toets betreft, waarbij de aanvraag wordt beoordeeld naar de omstandigheden en het beleid die gelden op het moment van beoordeling. Omdat er geen sprake is van overgangsrecht, is volgens de minister terecht getoetst aan het op het moment van beslissen geldende beleid. Er is volgens de minister geen sprake van willekeur of strijd met het rechtzekerheidsbeginsel.
6.2.
De rechtbank volgt de minister in dit standpunt en ziet geen aanleiding voor het oordeel dat van het uitgangspunt van ex-nunc beoordeling moet worden afgeweken. De minister dient te toetsen of eiser ten tijde van het nemen van het besluit te vrezen heeft voor vluchtelingrechtelijke vervolging of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat het landenbeleid ten aanzien van Jemen in het verleden anders was dan het huidige landenbeleid doet niet ter zake, ook al pakt het voor eiser anders uit dan voor mensen die tegelijkertijd een aanvraag hebben ingediend en waarop eerder is beslist. De rechtbank kan de minister op dit punt volgen en de werkwijze van de minister is naar het oordeel van de rechtbank juridisch juist. Dat verblijfsvergunningen die vanwege de eerder aangenomen 15c-situatie in Jemen thans niet worden ingetrokken, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De vraag of een reeds verleende verblijfsvergunning kan worden ingetrokken vergt immers naar zijn aard een andere beoordeling dan de vraag of een eerste aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning kan worden afgewezen. Bij een intrekking moet namelijk rekening worden gehouden met de omstandigheid dat iemand een reeds verworven recht zal verliezen. De aanvraag van eiser is dus terecht beoordeeld conform het ten tijde van de besluitvorming geldende landenbeleid ten aanzien van Jemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Risico op ernstige schade in de zin van artikel 15b dan wel 15c van de Kwalificatierichtlijn
7. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte het standpunt inneemt dat hij bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade en dat de minister alle feiten en omstandigheden onvoldoende in onderlinge samenhang heeft beoordeeld.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister voor Jemen een hoge mate van willekeurig geweld aanneemt (minder uitzonderlijke situatie). Dit is de op een na hoogste gradatie van willekeurig geweld. In een dergelijk geval dient sprake te zijn van individuele omstandigheden die maken dat de vreemdeling een groter risico loopt om slachtoffer te worden van de hoge mate van willekeurig geweld ten opzichte van andere burgers.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet dragend gemotiveerd waarom de individuele omstandigheden die eiser heeft aangevoerd onvoldoende zouden zijn om een dergelijk risico aan te nemen. Anders dan de minister kennelijk aanneemt, is het in dit verband niet vereist dat het risico specifiek op de betrokken vreemdeling is gericht, maar kan ook het feit dat zij of hij tot een specifieke groep behoort die een hoger risico loopt voldoende zijn om van individuele omstandigheden zoals hiervoor bedoeld te kunnen spreken. In het geval van eiser is niet betwist dat hij een leeftijd heeft waarop (gedwongen) rekrutering kan plaatsvinden. Verder is onbestreden gebleven dat eiser samen met zijn neven eerder is benaderd om zich aan te sluiten bij de Houti’s en dat zijn neven zijn meegenomen omdat die al 18 waren en eiser niet. Voorts heeft eiser verklaard dat zijn neef, nadat deze onder valse voorwendselen was gerekruteerd, is vermoord. Ook dit wordt door de minister aangenomen. Verder blijkt uit het AAB Jemen [2] dat op grote schaal jongens geronseld worden, dat dit deels te maken kan hebben met economische motieven, maar dat ook stamhoofden druk uitoefenen op dorpelingen om zich bij één van de strijdende partijen aan te sluiten en dat sprake is van ontvoering. Ook is onbestreden dat het tribale geweld in Jemen toeneemt, en eiser heeft verklaard dat hij hoort bij een stam die mogelijk zelf niet in een conflict betrokken is maar wel klem zit tussen wapengeweld van strijdende stammen, en die als gevolg daarvan schade ondervindt. Niet in geschil is ten slotte dat eiser tijdens een bezoek aan de markt door leden van een andere stam onder bedreiging van vuurwapens met de dood is bedreigd, omdat zij hem beschouwen als lid van een aanverwante stam met wie zij een conflict hebben. Tegen deze achtergrond heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom die optelsom van omstandigheden in onderlinge samenhang bezien onvoldoende grond vormt om aan te nemen dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. De beroepsgrond slaagt.
7.2.
Of al dan niet sprake zou zijn van de meest uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld in Jemen, kan om die reden dan ook onbesproken blijven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb [3] vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een bespreking van de overige beroepsgronden.
8.1.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf op de aanvraag te beslissen, omdat het aan de minister is om eerst een nieuwe beoordeling te maken. De minister zal een nieuw besluit moeten nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen.
8.2.
De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 oktober 2024;
- draagt de minister op een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van
A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Immigratie- en naturalisatiedienst
2.Algemeen ambtsbericht Jemen van september 2023
3.Algemene wet bestuursrecht