ECLI:NL:RBDHA:2025:9420

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL23.40777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Bruinse - Pot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Syrische nationaliteit en de gevolgen van gewijzigde feiten en omstandigheden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Syrische nationaliteit, tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister van Asiel en Migratie. Eiser had op 12 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag op 1 maart 2024 afgewezen als ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij de rechtbank op 2 december 2024 de zaak heeft behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk is, maar het beroep tegen het besluit van 1 maart 2024 is gegrond. De rechtbank concludeert dat er sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden, zoals de val van het regime van Assad in Syrië, die relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. De rechtbank vernietigt het besluit van 1 maart 2024 en draagt de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40777

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en
de minister van Asiel en Migratie [1]
(gemachtigde: mr. L.O. Augustinus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit wat zich door het alsnog genomen besluit ook richt tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en heeft op 12 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 1 maart 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 2 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1.
Het beroep voor zover dat ziet op het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het alsnog genomen besluit van 1 maart 2024 is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep niet tijdig
3. Eiser heeft op 12 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Op 19 september 2022 heeft eiser de minister in gebreke gesteld omdat er volgens hem niet tijdig op zijn aanvraag was beslist. Omdat een beslissing van de minister uitbleef heeft eiser vervolgens beroep ingesteld. Deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, heeft het beroep met de uitspraak van 28 maart 2023 gegrond verklaard. [2] De rechtbank heeft de minister daarbij opgedragen om binnen 8 weken na verzending van de uitspraak een besluit te nemen.
3.1.
De minister heeft vervolgens niet binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit genomen. Eiser heeft de minister op 13 juni 2023 wederom in gebreke gesteld en vervolgens met het beroepschrift van 13 december 2023 een opvolgend beroep niet tijdig beslissen ingediend. De minister heeft echter op 1 maart 2024 alsnog een besluit genomen. Het beroep niet tijdig is zich vervolgens gaan richten tegen het inhoudelijk genomen besluit.
Is het beroep niet tijdig ontvankelijk en gegrond?
4. Zoals hierboven weergegeven is het beroep oorspronkelijk ingediend als een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Vervolgens heeft de minister op 1 maart 2024 alsnog een besluit genomen. Gelet daarop is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.
4.1.
De rechtbank bekijkt wel of het beroep in de eerste plaats terecht was ingediend. In de uitspraak van 28 maart 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg het beroep niet tijdig gegrond verklaard en aan de minister een beslistermijn van 8 weken opgelegd. Vervolgens is op 13 december 2023, toen de opgelegde termijn van 8 weken ruimschoots verstreken was, beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt daarom dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit terecht is ingediend. Onder 7.1 zal zij ingaan op de proceskostenvergoeding vanwege het terecht ingediende beroep.
4.2.
Hieronder gaat de rechtbank in op het besluit van 1 maart 2024.
Het afwijzende besluit en procedureverloop
5. Samengevat heeft de minister de asielaanvraag van eiser met het besluit van 1 maart 2024 afgewezen omdat eiser bij terugkeer naar Syrië geen reëel risico loopt op ernstige schade. De minister neemt namelijk aan dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade. De minister kan van dit algemene uitgangspunt afwijken als uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat een vreemdeling bij of na terugkeer geen risico loopt. Hiervan is in het bijzonder sprake wanneer de vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië. Eiser is volgens de minister sinds het uitbreken van het conflict teruggekeerd in 2015 en in 2018. Ook is eiser in 2020 legaal uit Syrië vertrokken.
5.1.
Eiser heeft op 2 april 2024 beroepsgronden ingediend tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser kan zich niet vinden in het genomen besluit en betoogt dat de minister de terugkeer in 2015 ten onrechte relevant acht. Eiser keerde terug naar Syrië vanwege zijn werk in de internationale scheepvaart. In 2018 is eiser teruggekeerd naar een gebied dat niet onder de macht van de Syrische autoriteiten was. De verlenging van het rijbewijs en het paspoort heeft plaatsgevonden met behulp van een derde. Eiser is dan ook niet in contact geweest met de Syrische autoriteiten.
5.2.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 2 december 2024 inhoudelijk behandeld. De gemachtigde van eiser heeft toen onder andere gewezen op de gewijzigde omstandigheden in Syrië. Ter zitting is het onderzoek gesloten. Kort na de zitting veranderde de situatie in Syrië door de val van het regime van Assad op 8 december 2024. De minister heeft vervolgens een besluit- en vertrekmoratorium voor Syrië vastgesteld [3] . Deze omstandigheden waren voor de rechtbank aanleiding om het onderzoek te heropenen. Partijen zijn hiervan op de hoogte gesteld via de heropeningsbeslissing van 20 december 2024. In deze heropeningsbeslissing heeft de rechtbank de minister verzocht om binnen vier weken na de dag van heropenen aan te geven wat de actuele situatie in Syrië is en wat daarvan de gevolgen zijn voor het bestreden besluit.
5.3.
Met de brief van 18 januari 2025 heeft de minister gereageerd op de heropeningsbeslissing van de rechtbank. De minister heeft hierbij aangegeven dat de Tweede Kamer bij brief van 9 december 2024 heeft medegedeeld dat er een besluit- en vertrekmoratorium voor Syrië wordt ingesteld. Dit besluit is op 13 december 2024 gepubliceerd in de Staatscourant. Bij brief van 18 december 2024 is de Tweede Kamer bericht over het besluit- en vertrekmoratorium. Daarbij is medegedeeld dat overschrijding van de termijn van 21 maanden niet zonder meer leidt tot het verlenen van een verblijfsvergunning. In dergelijke zaken zal de minister een besluit nemen op basis van de individuele omstandigheden van de zaak en op grond van hetgeen op dat moment bekend is over de situatie in Syrië. In de zaak van eiser is de 21-maandentermijn overschreden. Ondanks het besluit- en vertrekmoratorium neemt de minister daarom alsnog een (aanvullend) besluit. Om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen wil de minister eiser aanvullend horen. De minister heeft de rechtbank destijds verzocht om de zaak aan te houden en daarbij een termijn te hanteren van 16 weken (8+8-wekenmodel).
5.4.
De rechtbank heeft op 27 januari 2025 schriftelijk gereageerd op het aanhoudingsverzoek van de minister. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat zij de zaak aanhoudt en daarbij een termijn oplegt van 8 weken. Gelet op het feit dat de 21-maandentermijn toen al was verstreken, vond de rechtbank dit een passendere termijn dan de 16 weken waar door de minister om was verzocht. De minister moest de rechtbank uiterlijk op 24 maart 2025 nader berichten.
5.5.
Op 25 maart 2025 heeft de minister opnieuw een brief aan de rechtbank gezonden. Hierin deelt hij mee dat de opgelegde termijn van 8 weken voor aanhouding van de zaak is verstreken en dat het de minister niet is gelukt om een aanvullend besluit te slaan. Wel is eiser op 18 maart 2025 aanvullend gehoord. De minister gaf toen aan in principe binnen twee weken alsnog een nieuw besluit te kunnen nemen. De minister heeft toen verzocht om de zaak nog twee weken langer aan te houden.
5.6.
Met het bericht van 1 april 2025 heeft de rechtbank de verlenging van het aanhoudingsverzoek voor de duur van twee weken toegewezen. De termijn is verlengd tot 8 april 2025. Op 8 april 2025 heeft de minister wederom gereageerd en medegedeeld dat het niet is gelukt om een aanvullend besluit te nemen. De minister wachtte namelijk nog op een beoordeling van de actuele situatie in Syrië in het kader van artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Deze beoordeling liet langer op zich wachten dan eerder werd voorzien. De minister verwachtte wel binnen drie weken alsnog en besluit te kunnen nemen en heeft de rechtbank verzocht om – in het kader van de finale geschilbeslechting – de zaak nog drie weken aan te houden.
5.7.
Op 10 april 2025 heeft de rechtbank partijen laten weten dat zij geen aanleiding zag om de zaak nogmaals aan te houden. Het aanhoudingsverzoek van de minister is afgewezen en het onderzoek is gesloten. De rechtbank doet daarom uitspraak op het door eiser ingestelde beroep.
5.8.
De rechtbank heeft op 20 mei 2025 nogmaals een brief aan partijen gezonden. Hierin heeft zij partijen geïnformeerd dat in de brief van 10 april 2025 per abuis is gecommuniceerd dat het onderzoek wordt gesloten zonder partijen een nadere zitting aan te bieden. De rechtbank is wel van oordeel dat het niet nodig is om een nadere zitting te houden en heeft partijen in haar brief van 20 mei 2025 gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, binnen de door de rechtbank gestelde termijn, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een nadere zitting. [4]
Is er sprake van nieuwe feiten en omstandigheden?
6. De rechtbank ziet aanleiding om het beroep gegrond te verklaren. Zij legt dat hieronder uit. Gelet op het procesverloop hierboven concludeert de rechtbank dat sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Ten tijde van het besluit – evenals ten tijde van de zitting – was namelijk nog geen sprake van een gevallen regime in Syrië. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat de nieuwe informatie geen betekenis heeft voor de vraag of Syrië veilig is om terug te keren. Evenmin kan worden uitgesloten dat deze feiten en omstandigheden afdoen aan het besluit van 1 maart 2024. De gewijzigde omstandigheden in Syrië zijn relevant in de zin van artikel 83, tweede lid van de Vw 2000. Deze feiten en omstandigheden moeten daarom bij het beroep van eiser betrokken worden.
6.1.
De rechtbank heeft de minister op grond van artikel 83, vijfde lid, van de Vw 2000, meerdere keren in de gelegenheid gesteld om naar aanleiding van de gewijzigde omstandigheden een standpunt in te nemen en een aanvullend of nieuw besluit te slaan. De minister is er alleen niet in geslaagd om (tijdig) een nieuw of aanvullend besluit te nemen of verdere duidelijkheid te scheppen over gewijzigde situatie in Syrië en op welke manier dit van invloed is op de zaak van eiser en zijn mogelijkheid tot terugkeer. Dit is althans niet gelukt binnen de door de rechtbank gestelde termijnen. Het besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd en komt op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

7. Uit 6 en 6.1. volgt dat het beroep gegrond is en dat het besluit wordt vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De minister moet met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit nemen. De rechtbank legt hiervoor een termijn van vier weken op. De overige beroepsgronden behoeven om deze reden geen bespreking meer.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding om de minister te veroordelen in de door eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, wegingsfactor 0.5. 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 907 per punt en met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 1 maart 2024 gegrond;
- vernietigt het besluit 1 maart 2024;
- draagt de minister op om met inachtneming van deze uitspraak binnen 4 weken een nieuw besluit te nemen;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse - Pot, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 28 maart 2023, zaaknummer NL22.24242, ECLI:NL:RBDHA:2023:4123.
3.Zie: Besluit van de Minister van Asiel en Migratie van 18 december 2024, nummer WBV 2024/28, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000. Zie ook: Beslisnota bij beslis-en vertrekmoratorium van 9 december 2024.
4.Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.