ECLI:NL:RBDHA:2025:9421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
C/09/684052 / JE RK 25-739
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en machtiging tot uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland om een zorgregeling vast te stellen voor de minderjarige, geboren in 2021. De gecertificeerde instelling verzocht om de minderjarige bij de vader te laten verblijven, met als doel de opvoeding en zorg te stabiliseren, gezien de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 5 maart 2025 bij de vader verblijft, na een crisissituatie bij de moeder. De moeder heeft echter positieve stappen gezet in haar situatie, waaronder het inschakelen van hulpverlening en het verbeteren van haar thuissituatie. De kinderrechter oordeelde dat het verblijf bij de moeder, waar de minderjarige zijn hele leven heeft gewoond, momenteel het meest in het belang van het kind is, mits er adequate hulpverlening wordt ingezet. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling afgewezen en bepaald dat de minderjarige per direct weer bij de moeder zal verblijven, met afspraken voor omgang met de vader. De ouders zijn aangemoedigd om samen duidelijke afspraken te maken over de zorg voor de minderjarige en om mediation te overwegen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/684052 / JE RK 25-739
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing verzoek tot vaststelling van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken dan wel machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. W.G. Nieman te Leiden,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 22 april 2025;
- het e-mailbericht van de advocaat van de moeder met twee foto’s als bijlagen van 15 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft sinds 5 maart 2025 bij de vader.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 februari 2025 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 19 februari 2026.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt primair een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna te noemen: zorgregeling) vast te stellen, in die zin dat wordt bepaald dat [de minderjarige] bij de vader verblijft waarbij de regie voor het opbouwen van het contact tussen [de minderjarige] en de moeder bij de gecertificeerde instelling wordt belegd. Subsidiair verzoekt de gecertificeerde instelling een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader met gezag te verlenen voor de duur van zes maanden. Meer subsidiair verzoekt de gecertificeerde instelling zowel bovengenoemde zorgregeling vast te stellen als een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader met gezag te verlenen voor de duur van zes maanden. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] verblijft sinds 5 maart 2025 bij de vader omdat er zorgen waren over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de moeder. De moeder woont in het tuinhuis van haar ouders. De moeder heeft echter een moeizame met haar ouders, waardoor er regelmatig sprake is van conflicten. Ook tussen de ouders onderling is er geregeld sprake van onrust en strijd. [de minderjarige] krijgt dit (on)bewust mee. Na een escalatie begin maart 2025 is besloten dat [de minderjarige] tijdelijk bij de vader zou verblijven, tot er duidelijke afspraken met de moeder gemaakt zouden worden. De gecertificeerde instelling is daarna op huisbezoek geweest bij de moeder en de zorgen over de opvoedsituatie zijn toen alleen maar meer toegenomen. De moeder lijkt volledig in beslag genomen te worden door haar eigen problematiek. Zij is daardoor onvoldoende beschikbaar voor [de minderjarige] en kan hem niet de zorg en veiligheid bieden die hij nodig heeft. Daarnaast zijn er zorgen over het softdrugsgebruik (blowen) van moeder. Zij blowt dagelijks in dezelfde ruimte waar [de minderjarige] slaapt. Ook zijn er zorgen over de algehele hygiëne van de woning. De vader lijkt [de minderjarige] veiligheid, rust en stabiliteit te kunnen bieden. Het is van belang om het (voorlopige) verblijf van [de minderjarige] bij de vader te formaliseren, zodat de moeder [de minderjarige] niet opeens kan ophalen. De gecertificeerde instelling vindt het belangrijk dat het contact tussen [de minderjarige] en de moeder zorgvuldig wordt opgebouwd. In eerste instantie vonden de contactmomenten begeleid plaats, maar inmiddels vindt er onbegeleide omgang plaats. De gecertificeerde instelling ziet namelijk dat de moeder positieve stappen zet. Zij is veel rustiger in het contact met de gecertificeerde instelling en de woning is een stuk schoner. Dat neemt niet weg dat de gecertificeerde instelling zorgen heeft over het middelengebruik van de moeder en de overdrachtsmomenten tussen de ouders. De gecertificeerde instelling wil de contactmomenten de komende periode verder uitbreiden en onderzoeken wat er nodig is om een terugplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder of een co-ouderschapsregeling te realiseren. Voor nu is het belangrijk dat [de minderjarige] de rust en stabiliteit kan blijven ervaren bij de vader. De gecertificeerde instelling vindt het daarbij wel nodig dat er opvoedondersteuning wordt ingezet bij de vader.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. Daartoe heeft de moeder het volgende aangevoerd. [de minderjarige] is op 19 februari 2025 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling, waarbij de kinderrechter heeft bepaald dat er hulpverlening ingezet moest worden. Kort daarna is door de gecertificeerde instelling besloten dat [de minderjarige] tijdelijk bij de vader moest verblijven, omdat er zorgen waren over de opvoedsituatie bij de moeder. Feitelijk gezien is er sprake van een uithuisplaatsing zonder dat daar een rechterlijke toetsing aan te pas is gekomen. De advocaat stelt dat dit niet in lijn is met wet- en regelgeving. Een uithuisplaatsing is een ingrijpend middel dat alleen ingezet kan worden als er geen alternatieven meer zijn. In dit geval heeft de gecertificeerde instelling helemaal geen hulpverlening ingezet in de thuissituatie bij de moeder, terwijl [de minderjarige] al zijn hele leven bij de moeder verblijft. De moeder heeft met behulp van haar advocaat zelf hulp ingeschakeld. Zij is naar de huisarts gegaan en slikt inmiddels medicatie voor haar ADHD. Daarnaast heeft zij een bewindvoerder en is zij aan de slag gegaan met het opruimen van haar woning. De moeder heeft positieve stappen gezet en meent dan ook dat [de minderjarige] weer terug kan naar haar. Daarbij geeft de moeder aan ook ondersteuning te krijgen van haar ouders bij de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Vanuit haar thuissituatie kan er hulpverlening ingezet worden. De moeder is van mening dat het verzoek van de gecertificeerde instelling op dit moment niet noodzakelijk en passend is. De moeder is van mening dat de ouders samen tot een zorgregeling moeten komen. De advocaat heeft daarbij voorgesteld om een mediationtraject te starten en daar staan beide ouders achter. Het is namelijk belangrijk dat er afspraken worden gemaakt tussen de ouders en dat duidelijk is wanneer [de minderjarige] bij wie is. Gelet op het bovenstaande verzoekt de moeder om het verzoek van de gecertificeerde instelling af te wijzen.
4.2.
De vader heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzoek. De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat het een hele verandering is om opeens volledig voor [de minderjarige] te moeten zorgen. Dit is moeilijk te combineren met zijn werk. De vader heeft hierdoor steun gevraagd van een vriend uit Zwolle, die nu een aantal dagen per week op [de minderjarige] past. Volgens de vader was het de bedoeling dat [de minderjarige] bij hem werd ingeschreven zodat hij kinderopvangtoeslag kon aanvragen. Dat is op dit moment niet meer nodig, want vanaf september gaat [de minderjarige] starten op school en in de zomervakantie kunnen de grootouders van moederszijde oppassen. De vader heeft aangegeven dat [de minderjarige] de komende tijd bij hem kan blijven, maar dat [de minderjarige] ook weer terug kan naar de moeder. Het gaat zichtbaar beter met de moeder nu zij medicatie slikt. Het is de bedoeling van ouders dat er uiteindelijk een co-ouderschapsregeling komt. Daar zullen duidelijke afspraken over gemaakt moeten worden. De vader beaamt dat de ouders onderling wel strubbelingen kunnen hebben. Het lukt de ouders meestal wel dit op te lossen. De vader heeft het idee dat de ouders op dit moment uit elkaar worden gedreven door alles wat er speelt. De vader staat open voor mediation.

5.De beoordeling

5.1.
De gecertificeerde instelling heeft haar verzoek op meerdere rechtsgronden gebaseerd. De kinderrechter begrijpt het verzoek van de gecertificeerde instelling zo dat wordt verzocht om het verblijf van [de minderjarige] bij de vader te formaliseren, zodat de komende tijd onderzocht kan worden of, en zo ja op welke manier, gewerkt kan worden aan een (gedeeltelijke) thuisplaatsing bij de moeder. De kinderrechter moet beoordelen of de in artikel 1:265g, eerste lid, BW genoemde gronden voor het vaststellen van een zorgregeling, dan wel de in artikel 1:265b, eerste lid, BW genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing, aanwezig zijn.
5.2.
Nog afgezien van de juridische duiding van het verzoek, is de kinderrechter van oordeel dat het verblijf van [de minderjarige] bij de vader op dit moment niet het meest in zijn belang is. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] verblijft sinds 5 maart 2025 tijdelijk bij de vader, omdat er een crisissituatie was ontstaan bij de moeder en zij de zorg voor [de minderjarige] niet meer kon dragen. De vader heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij het lastig vindt om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te combineren met zijn werk, waardoor een vriend van hem meerdere dagen per week voor [de minderjarige] zorgt. De kinderrechter is er niet van overtuigd dat dit [de minderjarige] de noodzakelijke rust en stabiliteit biedt. De moeder heeft de afgelopen periode laten zien dat zij openstaat voor hulpverlening. Zij heeft zich – mede door de ondersteuning en begeleiding van haar advocaat – gewend tot hulpverlening, waardoor zij momenteel meer stabiel is en haar leven en woning meer op orde heeft. De kinderrechter acht een verblijf van [de minderjarige] bij de moeder – waar hij zijn hele leven heeft verbleven – op dit moment het meest in het belang van [de minderjarige] . Dat neemt niet weg dat ook de kinderrechter zorgen heeft over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de moeder. Het is belangrijk dat er (intensieve) hulpverlening wordt ingezet in de thuissituatie bij de moeder, zodat er zicht is en blijft op de ontwikkeling en de veiligheid van [de minderjarige] . De gecertificeerde instelling dient in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling passende hulpverlening in te zetten voor [de minderjarige] én de ouders. De kinderrechter vertrouwt erop dat de gecertificeerde instelling dit met voortvarendheid oppakt. Gelet op het bovenstaande zal de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling afwijzen. Dat betekent dat [de minderjarige] per vandaag weer bij de moeder zal zijn en hij – zoals onderling tussen de ouders afgesproken – op de woensdagmiddag en om de week in het weekend bij de vader zal zijn. De ouders hebben beiden op zitting naar voren gebracht dat zij het belangrijk vinden om duidelijke afspraken te maken over de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] en zij hebben te kennen gegeven dat zij bereid zijn om met een mediator in gesprek te gaan. De kinderrechter kan dit alleen maar aanmoedigen, omdat het voor de rust en stabiliteit belangrijk is dat de ouders weten wie de zorg voor [de minderjarige] wanneer op zich neemt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025 door
mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 26 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.