In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige te verlengen. De minderjarige verblijft sinds augustus 2024 op een crisisplek, maar er is tot op heden geen hulpverlening op gang gekomen. De kinderrechter oordeelt dat een langere uithuisplaatsing niet in het belang is van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, omdat de huidige plek niet de benodigde ondersteuning biedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over het gedrag van de minderjarige en dat de moeder meer structuur en regels moet bieden. De kinderrechter wijst het verzoek af en bepaalt dat de minderjarige uiterlijk op 20 mei 2025 weer bij de moeder moet worden teruggeplaatst. De kinderrechter benadrukt dat er met spoed hulpverlening in de thuissituatie moet worden opgestart.