ECLI:NL:RBDHA:2025:9423

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
C/09/683331 / JE RK 25-644
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden om de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige te verlengen. De minderjarige verblijft sinds augustus 2024 op een crisisplek, maar er is tot op heden geen hulpverlening op gang gekomen. De kinderrechter oordeelt dat een langere uithuisplaatsing niet in het belang is van de verzorging en opvoeding van de minderjarige, omdat de huidige plek niet de benodigde ondersteuning biedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over het gedrag van de minderjarige en dat de moeder meer structuur en regels moet bieden. De kinderrechter wijst het verzoek af en bepaalt dat de minderjarige uiterlijk op 20 mei 2025 weer bij de moeder moet worden teruggeplaatst. De kinderrechter benadrukt dat er met spoed hulpverlening in de thuissituatie moet worden opgestart.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/683331 / JE RK 25-644
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 9 april 2025;
- het nagezonden plan van aanpak van 16 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 15 mei 2025. Daarbij was aanwezig:
- de moeder.
De gecertificeerde instelling is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de gecertificeerde instelling wel juist is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezige heeft daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door [naam] .
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] verblijft bij [jeugdinstelling] aan de [straatnaam] in [plaats] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 20 november 2024 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 20 november 2025.
2.5.
Bij beschikking van 4 februari 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering vervangen door de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west. Daarnaast heeft de kinderrechter de machtiging om [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd tot 20 mei 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Stichting Jeugdbescherming west is pas recent betrokken bij het gezin. Op 17 maart 2025 is er voor het eerst kennis gemaakt met het gezin. De gecertificeerde instelling heeft verder informatie opgehaald bij de voormalig jeugdbeschermer en de betrokken hulpverlening. De vergaarde informatie van partijen komt echter niet overeen met elkaar. Dit maakt het lastig om adequaat uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling begrijpt dat zowel de moeder als [de minderjarige] wil dat hij weer thuis komt wonen. De gecertificeerde instelling heeft echter eerst meer duidelijkheid nodig wat er nodig is om tot een thuisplaatsing te komen. Er is op dit moment geen duidelijk en gedegen plan en het risico is te groot dat het gezin terugvalt in oude patronen. De gecertificeerde instelling verzoekt daarom een verlenging van de machtiging uithuisplaatsing tot het einde van de ondertoezichtstelling. Daarbij benadrukt de gecertificeerde instelling dat de machtiging niet volledig geeffectueerd hoeft te worden. Als [de minderjarige] eerder naar huis kan dan zal dit gerealiseerd worden.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat [de minderjarige] al bijna een jaar bij [straatnaam] verblijft, terwijl het om een crisisplek gaat. [de minderjarige] krijgt daar geen enkele vorm van behandeling. Het is dus alleen een logeerplek voor hem. De moeder begrijpt dat de huidige gecertificeerde instelling pas recent betrokken is en het gezin moet leren kennen. Tot op heden is er echter weer weinig tot niets gebeurd. De moeder beaamt dat er hulpverlening nodig is in de thuissituatie en zij wil dat ook graag. Via de gemeente is het gezin aangemeld voor systemische hulpverlening. Daarnaast is het belangrijk dat er hulpverlening komt voor [de minderjarige] gericht op zijn gedrag en het maken van keuzes. [de minderjarige] voert op dit moment een leer-/werkstraf uit en krijgt op die manier wel begeleiding Ook gaat hij van maandag tot en met vrijdag halve dagen naar New School. Het is de bedoeling dat hij volgend schooljaar start op de middelbare school Motion in Zoetermeer. [de minderjarige] en de moeder hebben goed contact met de coach van [de minderjarige] van West Coaching.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter zal het verzoek tot de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing afwijzen. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. [de minderjarige] verblijft sinds augustus 2024 in een logeerhuis van [jeugdinstelling] aan de [straatnaam] in [plaats] . Hij is daar geplaatst omdat er zorgen waren over de toenemende conflicten en escalaties in de thuissituatie bij de moeder. Een uithuisplaatsing is een verstrekkend middel dat in beginsel een tijdelijk karakter heeft. Dat betekent dat er middels de inzet van (intensieve) hulpverlening onderzocht moet worden hoe een minderjarige op een veilige manier thuis geplaatst kan worden. [de minderjarige] verblijft nu bijna negen maanden op de crisisplek. Tot op heden is er echter geen enkele vorm van hulpverlening van de grond gekomen. De kinderrechter vindt dit zeer kwalijk. De kinderrechter begrijpt dat dit niet (volledig) aan de huidige gecertificeerde instelling te wijten is. De huidige gecertificeerde instelling is namelijk pas sinds februari 2025 betrokken, nadat de eerdere gecertificeerde instelling – zijnde de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering – bij beschikking van 4 februari 2025 door de kinderrechter is vervangen. Desalniettemin heeft de kinderrechter bij dezelfde beschikking al besloten dat [de minderjarige] binnen drie maanden thuis geplaatst moest worden. Ook de afgelopen maanden is er echter niet adequaat gewerkt aan een thuisplaatsing van [de minderjarige] . De kinderrechter moet nu beoordelen of een langere plaatsing van [de minderjarige] bij [straatnaam] in zijn belang is. De gecertificeerde instelling vindt dit nodig omdat zij pas recent betrokken is bij het gezin en te weinig zicht heeft op de (thuis)situatie om een veilige thuisplaatsing te kunnen waarborgen. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek schriftelijk ingediend en is – zonder voorafgaande afmelding – niet op zitting verschenen om dit mondeling toe te lichten. De kinderrechter komt tot het oordeel dat een langere uithuisplaatsing niet in het belang is van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] . Op de huidige plek krijgt [de minderjarige] niet de ondersteuning en begeleiding die hij nodig heeft, waardoor de plaatsing niet bijdraagt aan de verdere ontwikkeling van [de minderjarige] . Duidelijk is dat er nog zorgen zijn over het gedrag en de beïnvloedbaarheid van [de minderjarige] . Ook is het belangrijk dat de moeder gaat leren hoe zij [de minderjarige] meer kaders, structuur en regels kan bieden. [de minderjarige] heeft een zeer betrokken coach van West Coaching, die ook ondersteuning biedt aan de moeder. Daarnaast loopt er een leer-/werkstraf voor [de minderjarige] in het kader van zijn reclasseringsmaatregel. Daarnaast is het positief dat [de minderjarige] dagelijks naar school (New School) gaat. Verder staat de moeder in goed contact met de gemeente en loopt er al een aanmelding voor systemische hulpverlening voor het gezin. Daarbij komt dat [de minderjarige] – met goedkeuring van de gecertificeerde instelling – dagelijks bij de moeder thuis komt en daar ook in de weekenden logeert. De kinderrechter ziet dan ook geen reden waarom de hulpverlening niet vanuit de thuissituatie bij de moeder opgestart kan worden. Gelet op het bovenstaande zal de kinderrechter het verzoek van de gecertificeerde instelling dan ook afwijzen. Dat betekent dat [de minderjarige] uiterlijk op 20 mei 2025 weer bij de moeder teruggeplaatst moet worden. De kinderrechter geeft de gecertificeerde instelling daarbij mee dat er in het kader van de lopende ondertoezichtstelling met voortvarendheid (intensieve) hulpverlening in de thuissituatie ingezet moet worden. Daarbij zou het zeer helpend zijn als er op korte termijn een vaste jeugdbeschermer aan het gezin gekoppeld wordt.

6.De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025 door mr. N.B. Haverhoek, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier, en op schrift gesteld op 19 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.