ECLI:NL:RBDHA:2025:9441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21836 en NL25.21904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en bewaring van vreemdeling met psychische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, die in een zorgcentrum verblijft vanwege psychische problemen, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie, dat op 12 mei 2025 is opgelegd. Dit besluit verkortte de vertrektermijn van 28 dagen naar 0 dagen, wat eiser aanvoert als onrechtmatig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister bevoegd was om de vertrektermijn te verkorten op basis van het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat er geen zicht op uitzetting zou zijn, ondanks zijn verblijf in het zorgcentrum. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart de beroepen ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.21836 en NL25.21904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Stap),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. F.S. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2025 (bestreden besluit 1) heeft de minister aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. De minister heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting gehoord te worden. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W.F. Menick, als waarnemer van zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Over bestreden besluit 1
Kon de minister de vertrektermijn verkorten in het nieuwe terugkeerbesluit?
1. Eiser voert aan dat de minister hem, nadat hij op 8 mei 2025 een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen opgelegd heeft gekregen, op 12 mei 2025 niet een nieuw terugkeerbesluit op kan leggen met een vertrektermijn van 0 dagen. Een omzetting van de vertrektermijn is niet mogelijk omdat het eerdere terugkeerbesluit dan eerst had moeten worden opgeheven. De vertrektermijn van 28 dagen loopt volgens eiser dan ook nog door. Bovendien betoogt eiser dat de kleine overtredingen geen rechtvaardiging kunnen zijn voor de verkorting van de vertrektermijn.
1.1.
De rechtbank stelt vast dat de minister op 8 mei 2025 een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen tegen eiser heeft uitgevaardigd. Nadat eiser na vier dagen, op 12 mei 2025, voor de derde keer werd aangehouden wegens verschillende overtredingen en niet bezig leek te zijn met zijn vertrek, heeft de minister aan hem een nieuw terugkeerbesluit opgelegd waarin is bepaald dat hij onmiddellijk de Europese Unie moet verlaten.
1.2.
De rechtbank merkt op dat op 12 mei 2025 de vertrektermijn van het terugkeerbesluit van 8 mei 2025 nog niet was verstreken, maar dat met het nieuwe terugkeerbesluit van 12 mei 2025 die termijn alsnog werd verkort. De minister heeft de bevoegdheid om de vertrektermijn op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000 te verkorten tot 0 dagen indien het risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Van deze bevoegdheid heeft de minister in dit geval gebruik gemaakt. De grondslag voor het verkorten van de vertrektermijn is in dit geval dan ook het onttrekkingsrisico en niet de herhaalde overtredingen van eiser.
1.3.
De vraag die beantwoord moet worden is of er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden die aan het terugkeerbesluit ten grondslag liggen niet betwist. Het risico op onttrekking kan worden aangenomen als zich ten minste twee zware of lichte gronden voordoen, zoals bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onder verwijzing naar de zware en lichte gronden in het terugkeerbesluit voldoende onderbouwd dat er sprake is van een onttrekkingsrisico. De minister was daarom bevoegd om de vertrektermijn te verkorten. De beroepsgrond slaagt niet.
Over bestreden besluit 2
Zit eiser op een onjuiste titel in bewaring?
2. Eiser voert aan dat hij vanwege zijn psychische problemen in het [naam zorgcentrum] verblijft en daar dus op een medische titel zit. Eiser voert aan dat het niet mogelijk is om tegelijkertijd ook op grond van vreemdelingenbewaring in [naam zorgcentrum] te verblijven, waardoor de maatregel onrechtmatig is.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht heeft toegelicht dat eiser op grond van een bestuursrechtelijke titel, namelijk vreemdelingenbewaring, in [naam zorgcentrum] verblijft en dat [naam zorgcentrum] dan ook kan worden aangemerkt als een huis van bewaring. Mocht deze bestuursrechtelijke titel komen te vervallen, dan is een andere titel nodig om eiser in [naam zorgcentrum] vast te houden. Het is de rechtbank in dit geval niet gebleken dat eiser momenteel op een andere titel dan vreemdelingenbewaring in [naam zorgcentrum] verblijft. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting bestaat omdat eiser niet vanuit [naam zorgcentrum] kan worden uitgezet. Bovendien voert eiser aan dat er in Marokko een tekort is aan artsen en met name psychiaters, waardoor dit een belemmering vormt voor zijn uitzetting.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser weliswaar in [naam zorgcentrum] verblijft, maar dat er op dit moment geen medische indicatie is die erop wijst dat eiser niet kan worden uitgezet. Eisers medische situatie wordt momenteel nog onderzocht. De rechtbank ziet geen reden waarom de uitzetting niet vanuit [naam zorgcentrum] zou kunnen plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.