ECLI:NL:RBDHA:2025:9456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.21178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd aan een eiser met de Ugandese nationaliteit. De maatregel is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel niet zijn betwist door de eiser, die bijgestaan werd door zijn gemachtigde en een waarnemer. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 21 mei 2025, waarbij ook een tolk aanwezig was. De eiser voerde aan dat hij niet begreep waarom hij in bewaring moest worden gesteld, aangezien hij altijd aan zijn meldplicht had voldaan en in een AZC verbleef. De verweerder stelde echter dat er een geldig terugkeerbesluit was en dat de eiser niet had meegewerkt aan zijn eerdere presentaties aan de autoriteiten van Uganda. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen lichter middel kon worden toegepast. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft ook ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel getoetst en geen onrechtmatigheid vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van F.S. Ulrich, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.21178

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.S.W. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Blaauw, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Okpoko. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Ugandese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1982.
De bewaringsmaatregel
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Uit deze gronden volgt een onttrekkingsrisico. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
4. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Ten eerste omdat eiser niet begrijpt dat hij in bewaring moet worden gesteld vanwege een gebrek aan geldige documenten, wanneer die documenten blijkbaar niet nodig waren voor het boeken van zijn vlucht. Ten tweede omdat eiser aangeeft niet te hebben geweten hoe hij zelf contact had kunnen opnemen met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) om zijn vertrek te regelen, maar dit hem wel tegengeworpen wordt. Verder stelt eiser dat hij altijd in het AZC in Den Helder is verbleven overeenkomstig zijn verplichtingen, altijd aan zijn meldplicht heeft voldaan en altijd vindbaar was voor de autoriteiten. Het is daarom volstrekt onnodig om eiser vast te zetten tot de uitzetting, omdat er geen realistisch risico op onttrekking bestaat.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er een geldig terugkeerbesluit is uitgereikt en dat eiser hier niet aan heeft voldaan. Eiser heeft niet meegewerkt aan zijn eerdere presentaties aan de autoriteiten van Uganda en geeft nog altijd stellig aan niet terug te willen keren naar Uganda. Eiser heeft dus eerder kans gehad om mee te werken aan zijn vertrek maar heeft dit niet gedaan. Ook gelet op de onbetwiste gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking aanwezig is. Het afzien van een lichter middel is niet onevenredig bezwarend voor eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de onbetwiste gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring blijkt namelijk dat eiser niet is verschenen bij zijn eerdere presentaties aan de autoriteiten van Uganda. Uit dat proces-verbaal blijkt ook dat eiser niet terug wil keren naar Uganda. Wanneer de verbalisant vraagt: “Wilt u terugkeren naar Uganda?” antwoordt eiser: “Nee, ik kan niet terugkeren naar Uganda, ik behoor tot de oppositie.”.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtsmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van F.S. Ulrich, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.