ECLI:NL:RBDHA:2025:9472

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.22216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, die stelt de Roemeense nationaliteit te hebben, en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van 8 mei 2025, waarbij de minister aan de eiser de maatregel van bewaring heeft opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 19 mei 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven.

De rechtbank heeft op 21 mei 2025 de zaak behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij berust in zijn vertrek naar Roemenië en dat een lichter middel had moeten worden opgelegd. Hij heeft ook gesteld dat de maatregel in strijd is met artikel 8 van het EVRM, verwijzend naar een nieuwsartikel over geweld in het Detentiecentrum Rotterdam. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende zijn en dat er geen andere afdoende en minder dwingende maatregel kon worden toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden niet heeft betwist en dat de maatregel niet onrechtmatig was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22216

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 19 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Roemeense nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1973.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. In de maatregel staan als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Deze gronden zijn voorts ook feitelijk juist en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een risico op onttrekking is gegeven.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat een lichter middel had moeten worden opgelegd, omdat hij heeft verklaard dat hij berust in zijn vertrek naar Roemenië. Daarnaast is de maatregel in strijd met artikel 8 van het EVRM. Uit een nieuwsartikel in de Telegraaf [3] blijkt namelijk dat er regelmatig geweld plaatsvindt in het Detentiecentrum Rotterdam. Dit maakt een inbreuk op eisers psychische integriteit.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op het onttrekken aan toezicht dat daaruit voortvloeit, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Dat eiser heeft verklaard dat hij berust in zijn terugkeer maakt dit niet anders. Hij heeft namelijk de mogelijkheid gehad zelfstandig te vertrekken, nadat hij op 4 april 2025 was geïnformeerd dat zijn rechtmatig verblijf per 7 maart 2025 is beëindigd. Het nieuwsartikel in de Telegraaf leidt niet tot een ander oordeel. Dit nieuwsartikel is bijna een jaar oud en is gebaseerd op incidenten in (ook) het (verdere) verleden. Niet is gebleken dat eiser in dezelfde omstandigheden heeft verbleven.

Ambtshalve toets

7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.“Geweldsexplosie in detentiecentrum Rotterdam: zestig vreemdelingen op de vuist na drugscontrole”, 26 mei 2024.