In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eisers behandeld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvraag van 19 maart 2024 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, waarop partijen hebben ingestemd en het onderzoek is gesloten zonder behandeling op zitting. De rechtbank heeft het verzoek van eisers om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, waardoor zij geen griffierecht hoeven te betalen.
De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. De minister van Asiel en Migratie had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank constateert dat deze termijn is verstreken en dat eisers de minister rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld, waarna meer dan twee weken zijn verstreken. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de meervoudige kamer, waarin het 'first in first out' (fifo)-principe is vastgesteld. De minister heeft aangegeven de aanvraag van eisers in januari 2026 te kunnen behandelen, wat betekent dat er vóór 1 april 2026 een beslissing moet worden genomen. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens wordt de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de relevante datum.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, de minister de tijd krijgt tot 1 april 2026 om een besluit te nemen, en legt een dwangsom op. Daarnaast worden de proceskosten van eisers vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, in aanwezigheid van griffier M.A. Postma, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.