ECLI:NL:RBDHA:2025:9483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.8601
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak na gegrondverklaring beroep

In deze zaak heeft verzoeker, de Minister van Asiel en Migratie, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’. Deze aanvraag werd door de minister afgewezen met een besluit op 8 oktober 2024. Na bezwaar van verzoeker heeft de minister op 24 januari 2025 het eerdere besluit gehandhaafd. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van verzoeker en de minister aanwezig waren, maar verzoeker zelf niet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, omdat het beroep met zaaknummer NL25.8600 op dezelfde dag gegrond is verklaard en het bestreden besluit is vernietigd, er geen aanleiding meer is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. De voorzieningenrechter heeft tevens geoordeeld dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De proceskosten zijn vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8601

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker]

v [v-nummer]
(gemachtigde: mr. U.H. Hansma),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. D.J. Halbesma).

Procesverloop

1. Verzoeker heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 8 oktober 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 januari 2025 op het bezwaar van verzoeker is de minister bij dat besluit gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 mei 2025 op zitting behandeld, samen met het beroepschrift. [1] Bij de zitting waren de gemachtigden van verzoeker en de minister aanwezig. Verzoeker was er niet.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Als tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [2]
2.1.
Omdat het beroep met zaaknummer NL25.8600 bij uitspraak van vandaag gegrond is verklaard en het bestreden besluit is vernietigd, bestaat er geen aanleiding om nog een voorlopige voorziening te treffen.
2.2.
Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. [3] Omdat het beroep gegrond is verklaard, ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Conclusie en gevolgen

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
4. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De voorzieningenrechter stelt deze vergoeding vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Derks, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.NL25.8600.
2.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht.