In deze zaak heeft verzoeker, de Minister van Asiel en Migratie, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’. Deze aanvraag werd door de minister afgewezen met een besluit op 8 oktober 2024. Na bezwaar van verzoeker heeft de minister op 24 januari 2025 het eerdere besluit gehandhaafd. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 mei 2025 behandeld, waarbij de gemachtigden van verzoeker en de minister aanwezig waren, maar verzoeker zelf niet. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat, omdat het beroep met zaaknummer NL25.8600 op dezelfde dag gegrond is verklaard en het bestreden besluit is vernietigd, er geen aanleiding meer is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. De voorzieningenrechter heeft tevens geoordeeld dat verzoeker recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de minister moet worden betaald. De proceskosten zijn vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep of verzet.