ECLI:NL:RBDHA:2025:9491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL24.34562
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een visumaanvraag voor kort verblijf met als doel familiebezoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 28 mei 2025, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun visumaanvraag voor kort verblijf beoordeeld. De aanvraag was ingediend door eiser, geboren in 1991 en woonachtig in Marokko, met als doel familiebezoek bij zijn oom in Nederland. De minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag op 5 december 2023 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 6 augustus 2024 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat eisers niet zijn gehoord in de bezwaarprocedure. Dit is in strijd met de hoorplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de minister de hoorplicht heeft geschonden en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen acht weken opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen, waarbij zij hen moeten horen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers ter hoogte van € 1814,- en moet het door eisers betaalde griffierecht van € 187 worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34562

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] ,

[referent/eiser] ,referent (tevens eiser),
eisers,
(gemachtigde: mr. C. Huy),
en

de minister van Buitenlandse Zaken

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing
van de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum voor kort verblijf met als doel
familiebezoek bij referent.
1.1.
De minister heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 5 december 2023
afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 augustus 2024 heeft de minister het bezwaar dat
eiser daartegen heeft ingesteld ongegrond verklaard
1.2.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister

Beoordeling door de rechtbank

3. Het beroep is gegrond. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen door af te zien van het horen van eisers in bezwaar. Dit betekent dat eisers gelijk krijgen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1991, woont in Marokko en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 10 november 2023 heeft hij verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf met als doel familiebezoek, samen met zijn moeder, bij zijn oom (referent) in Nederland van 19 december 2023 tot en met 2 februari 2024. Eiser heeft daarbij aangegeven dat aan zijn moeder wel een visum is verstrekt en dat het voor hem niet duidelijk is wat in zijn geval anders is. Eiser is zelfstandig ondernemer. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een kopie van het handelsregister, een certificaat van beroep, fiscale identificatie en kopieën van zijn bankrekening overgelegd. Daarnaast woont eiser samen met zijn ouders, broers en zussen en is hij financieel verantwoordelijk voor de familie.
4.1.
Bij het primaire besluit heeft de minister de visumaanvraag afgewezen op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii en onder b , van de Visumcode. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar tegen dit besluit kennelijk ongegrond verklaard en de weigeringsgronden uit het primaire besluit gehandhaafd.
4.2.
De minister heeft in het bestreden besluit besloten om eisers niet te horen in bezwaar. Hieraan legt de minister ten grondslag dat gelet op wat in de aanvraag- en bezwaarprocedure is aangevoerd over de sociale en economische binding van eiser met Marokko en de daaruit af te leiden conclusie dat een tijdige terugkeer naar dat land onvoldoende gewaarborgd is, meteen duidelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andere uitkomst dan die van het primaire besluit. Daarom is op grond van artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgezien van het horen als bedoeld in artikel 7:2 van de Awb.
Hoorplicht
5. Eisers betogen dat de minister hun bezwaarschrift ten onrechte kennelijk ongegrond heeft verklaard omdat de in het bestreden besluit gegeven motivering voor één van de afwijzingsgronden afwijkt van de motivering van het besluit in primo. Verder had de minister moeten concretiseren welke informatie eisers hadden moeten verstrekken. Gelet op het summier gemotiveerde primaire besluit en hetgeen in bezwaar is aangevoerd, kan geen sprake zijn van een kennelijk ongegrond bezwaar.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat eisers terecht niet zijn gehoord. De minister verwijst hiervoor naar het ontbreken van sociale binding met Marokko en naar het feit dat niet is onderbouwd dat het vermogen van eiser komt uit arbeid. Hierdoor zijn de sociale en economische binding niet aangetoond. Horen in bezwaar maakt dit niet anders. De minister heeft hier op de zitting nog aan toegevoegd dat eiser met de stukken die hij heeft overgelegd geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn sociale en economische binding met Marokko. Horen heeft in die situatie geen zin. Eiser kan namelijk alleen met stukken onderbouwen dat hij binding met Marokko heeft. Enkel verklaringen zijn in dat verband onvoldoende.
5.2.
De beroepsgrond slaagt. De minister stelt zich ten onrechte op het standpunt dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
5.2.1.
De minister mag alleen afzien van horen in bezwaar, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Volgens rechtspraak is het horen van een vreemdeling in bezwaar het uitgangspunt en moet terughoudend worden omgegaan met uitzonderingen op de hoorplicht [1] . Aan het uitgangspunt dat een vreemdeling in bezwaar wordt gehoord, komt bijzonder belang toe in bijvoorbeeld de situatie waarin een vreemdeling in de bezwaarfase nog niet alle relevante informatie en bewijsstukken heeft overgelegd die van hem worden verlangd, of de situatie waarin er - om welke reden dan ook - nog onduidelijkheden over het te beoordelen feitencomplex bestaan. Het komt in die situaties bijzonder belang toe omdat er veel omstandigheden denkbaar zijn die meebrengen dat een vreemdeling niet alle verzochte informatie kan overleggen en dat met een gehoor deze verzochte informatie boven tafel kan komen of gerezen problemen kunnen worden opgelost.
5.2.2.
Uit de Checklist voor visumaanvraag voor familie- of privébezoek en de sociaaleconomische situatie die op eiser van toepassing is, valt eiser als zelfstandig ondernemer onder 5.4 van die checklist. Daarbij heeft eiser de hierna genoemde stukken overgelegd: een verklaring van het Ministerie van Economische Zaken en Financiën, waaruit volgt dat hij vrijgesteld is van belasting, een inschrijvingsverklaring uit het handelsregister (afgegeven) door het Ministerie van Justitie, een registratiecertificaat uit Handelsregister, een certificaat van beroepsbelasting, een beroepscertificaat, een meldingsblad voor zijn belastingidentificatienummer, een verklaring van de bank waaruit volgt dat hij beschikt over 129.860,92 Marokkaanse Dirham, bankafschriften en diverse certificaten. Hierop heeft de minister een beslissing genomen, waarin summier gemotiveerd en weinig op de individuele situatie van eiser betrekking hebbend, het verzoek wordt afgewezen. Eisers geven in bezwaar een nadere toelichting over het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eiser in Nederland en zijn tijdige terugkeer naar Marokko in relatie tot zijn economische en sociale binding met dat land, vergezeld van een aantal stukken en de checklist. Uit het bestreden besluit blijkt dat de minister vragen heeft over het doel en het verblijf van eiser en over de door hem ingebrachte stukken die zien op de sociale en economische binding van eiser met Marokko. De minister heeft in dat verband bijvoorbeeld vragen over de stortingen op de bankrekening van eiser en – zo volgt uit de behandeling van het beroep op de zitting – dit wellicht anders was geweest als eiser de winstgevendheid van zijn onderneming had onderbouwd. Deze vragen zijn naar het oordeel van de rechtbank bij uitstek onderwerpen die tijdens een hoorzitting aan de orde kunnen komen, zodat eisers hierop tijdens een hoorzitting een toelichting hadden kunnen geven. In plaats daarvan heeft de minister op basis van zijn vragen conclusies getrokken en mede daarop de afwijzing gebaseerd, zonder dat eisers in de gelegenheid zijn gesteld om de gerezen vragen te beantwoorden. Bovendien had de hoorzitting ook een mogelijkheid kunnen zijn voor eisers om de minister nog te wijzen op nadere informatie of hadden eisers stukken kunnen aanleveren die wellicht relevant zouden kunnen zijn.
5.2.3.
Zoals onder 5.2.1 is overwogen, is een hoorzitting juist aangewezen wanneer in de bezwaarfase niet alle relevante informatie en bewijsstukken zijn overgelegd die wel worden verlangd. Uit het bestreden besluit en het verweerschrift leidt de rechtbank af dat hiervan in de situatie van eisers sprake was. Bovendien is een hoorzitting van belang als onduidelijkheden bestaan over het te beoordelen feitencomplex zodat deze kunnen worden opgehelderd. Uit het bestreden besluit en het verweerschrift leidt de rechtbank af dat ook dit in het geval van eisers aan de orde was. Tijdens een hoorzitting hadden eisers erop gewezen kunnen worden op welke manier zij de gestelde binding met Marokko nader zou kunnen onderbouwen. Dit licht de minister nu in het verweerschrift toe. Hoewel het aan eisers is om hun stellingen met stukken te onderbouwen, moet voor hen wel voldoende duidelijk zijn op welke manier dat zij dat (genoegzaam) kunnen doen en welke stukken zij nog meer moeten aanleveren dan dat zij al gedaan hebben. De minister kan zich daarom niet zonder eisers te horen op het standpunt stellen dat bepaalde informatie ontbreekt en/of dat stellingen onvoldoende zijn onderbouwd. Eisers moeten de gelegenheid krijgen om deze onduidelijkheden weg te nemen. Een hoorzitting is daarvoor het aangewezen middel.
5.3.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit genomen in strijd met de artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank komt dan ook aan een verdere beoordeling van de andere beroepsgronden niet toe.

Conclusie en gevolgen

6. Omdat de hoorplicht is geschonden, verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikel 7:2 van de Awb. Het is niet mogelijk om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, om zelf een beslissing te nemen of om het gebrek te (laten) herstellen met een betere motivering. De minister moet eisers namelijk horen en daarna een nieuw besluit op bezwaar nemen. De rechtbank geeft hiervoor een termijn van acht weken.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers ook een vergoeding voor hun proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 1814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Ook moet de minister het door eisers betaalde griffierecht aan hen vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • draagt de minister op om binnen acht weken na verzending van deze uitspraak en met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar van eisers te beslissen;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan eisers;
  • bepaalt dat de minister het door eisers betaalde griffierecht van € 187 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918