ECLI:NL:RBDHA:2025:9500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.9375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geboortedatum in asielaanvraag en de rol van de minister bij leeftijdsregistratie

In deze zaak heeft eiser, die een asielaanvraag heeft ingediend, bezwaar gemaakt tegen de geboortedatum die in zijn asielvergunning is opgenomen. Eiser stelt dat zijn geboortedatum in Griekenland onjuist is geregistreerd en dat hij in werkelijkheid op [geboortedatum 1] 2008 is geboren. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 mei 2025, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de minister alle relevante feiten en omstandigheden heeft meegewogen bij de beoordeling van de leeftijd van eiser en niet enkel heeft vertrouwd op de leeftijdsregistratie in Griekenland. De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste besluit van de minister niet-ontvankelijk, omdat de minister in een tweede besluit de ingangsdatum van de vergunning heeft gewijzigd en de motivering heeft aangevuld. De rechtbank concludeert dat de minister de geregistreerde geboortedatum in Griekenland mocht aanhouden, en verklaart het beroep tegen het tweede besluit ongegrond. Eiser krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9375

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: B.W. Zagers).

Inleiding

1. Eiser heeft op 8 augustus 2023 een asielaanvraag voor bepaalde tijd ingediend. Hij stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2008. De minister heeft op 31 januari 2025 (bestreden besluit 1) eiser een vergunning verleend van 31 januari 2025 tot 31 januari 2030. In de beschikking is de geboortedatum [geboortedatum 2] 2001 aangehouden.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1.
1.2.
Op 10 april 2025 heeft de minister een aanvullende beschikking (bestreden besluit 2) genomen en daarin de ingangsdatum van de verblijfsvergunning gewijzigd naar
8 augustus 2023 en nader gemotiveerd waarom van de geboortedatum [geboortedatum 2] 2001 is uitgegaan.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. Het onderzoek ter zitting is gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat de motivering van de minister in het bestreden besluit 1 onderdeel is geworden van het bestreden besluit 2 en in bestreden besluit 2 is gewijzigd en aangevuld. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit 1, zodat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk zal verklaren.
2.1.
Vanwege het indienen van een beroepschrift tegen het bestreden besluit 1 en de toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft eiser recht op vergoeding van de hiermee verband houdende proceskosten ter waarde van 2 punten (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting van
22 mei 2025 met wegingsfactor 1).
3. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de beroepsgronden van eiser zien op de ingangsdatum van zijn asielvergunning en op de gehanteerde geboortedatum. De ingangsdatum van de vergunning is met bestreden besluit 2 door de minister gewijzigd. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de beroepsgrond ten aanzien van de ingangsdatum hierdoor is komen te vervallen. De rechtbank stelt vast dat het geschil enkel nog ziet op de gehanteerde geboortedatum van eiser. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2008 en de minister heeft in haar beschikking [geboortedatum 2] 2001 aangehouden.
4. Eisers verklaringen over zijn naam, nationaliteit en herkomst worden geloofwaardig geacht. De verklaringen over zijn geboortedatum worden door de minister niet gevolgd. Naar aanleiding van de schouw door de AVIM [1] en een medewerker van de IND [2] bestond twijfel over de door eiser opgegeven geboortedatum van [geboortedatum 1] 2008. Uit EURODAC bleek dat eiser in Griekenland geregistreerd staat met de geboortedatum
[geboortedatum 2] 2001.
4.1.
De Afdeling heeft geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is bij de leeftijdsbeoordeling van vreemdelingen. Dit betekent dat de minister niet in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat van de Europese Unie. Als de minister een afwijkende leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat aantreft, mag zij die wel bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de leeftijd van een vreemdeling betrekken en daaraan gewicht toekennen. Zij zal dan deugdelijk moeten motiveren welk gewicht zij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. [3] Wanneer aan een leeftijdsregistratie in een andere lidstaat alleen een eigen verklaring van de vreemdeling ten grondslag ligt, zal de minister moeten informeren onder welke omstandigheden deze verklaring is afgelegd. De vreemdeling zal een plausibele verklaring moeten geven voor deze afwijkende verklaring, omdat deze afwijking in beginsel afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De minister zal steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. De minister moet bij deze beoordeling ook eventuele overgelegde bewijsmiddelen, zoals officiële en onofficiële identificerende documenten en/of verklaringen van voogden van Nidos, betrekken. [4]
4.2.
Eiser heeft over de leeftijdsregistratie in Griekenland verklaard dat hij zelf geen geboortedatum heeft doorgegeven, maar dat er een Ethiopische vrouw was die dit voor hem heeft gedaan. Deze vrouw heeft eiser verteld dat ze een onjuiste geboortedatum had doorgegeven, eiser heeft met deze opmerking niks gedaan. Verder heeft eiser niet met documenten aannemelijk kunnen maken dat de in Griekenland geregistreerde datum onjuist is. De door eiser aangeleverde doopakte en cijferlijsten zijn door Bureau Documenten (BD) onderzocht. De cijferlijsten zijn volgens BD hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven en de doopakte is als vals beoordeeld. De minister heeft deze documenten dan ook onvoldoende kunnen vinden ter staving van de door eiser gestelde leeftijd. De minister heeft van de in Griekenland geregistreerde geboortedatum kunnen uitgaan om reden dat voldoende onderzoek is gedaan naar de (verklaring van eiser over de) wijze waarop de registratie aldaar heeft plaatsgevonden in combinatie met de waarde die mogelijk zou kunnen worden toegekend aan de door eiser overgelegde documenten. Daarmee heeft de minister alle feiten en omstandigheden meegewogen bij het beoordelen van de leeftijd van eiser en heeft zij niet volstaan met het uitgaan van de juistheid van de leeftijdsregistratie in Griekenland.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is ongegrond. De minister heeft de in Griekenland geregistreerde geboortedatum mogen aanhouden. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Gelet op hetgeen onder 2.1. is overwogen krijgt eiser wel een vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 31 januari 2025 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 april 2025 ongegrond;
  • veroordeelt minister in de proceskosten van eiser tot een totaalbedrag van (2 punten met een waarde van € 907,- per punt) € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
N. Walstra, griffier, en openbaar gemaakt door gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.Immigratie en Naturalisatiedienst.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992 r.o. 7.3.