ECLI:NL:RBDHA:2025:9518
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was eerder op 28 februari 2025 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en het vooronderzoek op 28 mei 2025 is gesloten.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode na 24 april 2025. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, omdat er geen reactie was gekomen op zijn laissez passer-aanvraag van 18 februari 2025. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er geen reactie was, dit niet betekende dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Raad van State die bevestigden dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is.
Eiser voerde verder aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende inspanningen had geleverd, zoals het rappelleren van de Marokkaanse autoriteiten en het voeren van vertrekgesprekken. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet leidden tot de conclusie dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.