ECLI:NL:RBDHA:2025:9518

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
NL25.23681
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van een eiser, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De maatregel van bewaring was eerder op 28 februari 2025 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en het vooronderzoek op 28 mei 2025 is gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring eerder rechtmatig was bevonden en dat de beoordeling van het voortduren van de maatregel alleen betrekking heeft op de periode na 24 april 2025. Eiser stelde dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was, omdat er geen reactie was gekomen op zijn laissez passer-aanvraag van 18 februari 2025. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel er geen reactie was, dit niet betekende dat er geen zicht op uitzetting was. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Raad van State die bevestigden dat er in het algemeen zicht op uitzetting naar Marokko is.

Eiser voerde verder aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelde in zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende inspanningen had geleverd, zoals het rappelleren van de Marokkaanse autoriteiten en het voeren van vertrekgesprekken. De rechtbank oordeelde dat de beroepsgronden van eiser niet leidden tot de conclusie dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23681

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 februari 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het vooronderzoek is gesloten op 28 mei 2025.

Overwegingen

Inleiding
1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 april 2025 (in de zaak NL25.17932) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek (op 24 april 2025) dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 24 april 2025.
Zicht op uitzetting
2. Eiser voert aan dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko ontbreekt. Er is tot op heden geen enkele reactie gekomen op de laissez passer (lp)-aanvraag van 18 februari 2025. Daarnaast stelt eiser dat hij zelf contact heeft opgenomen met de Marokkaanse autoriteiten en dat zijn broer bij het consulaat langs is geweest, maar dat ook dit niet tot enig resultaat heeft geleid, omdat de Marokkaanse autoriteiten hebben gezegd dat zij niks voor eiser kunnen betekenen. Volgens eiser zal er op korte termijn dan ook geen lp worden afgegeven.
3. De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3269), 8 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3033) en 27 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:219).
4. Over het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko in het concrete geval van eiser, overweegt de rechtbank als volgt. De op 18 februari 2025 voor eiser ingediende lp-aanvraag is nog in behandeling bij de Marokkaanse autoriteiten. Dat er tot op heden, na ruim drie maanden, geen (positieve) reactie van de Marokkaanse autoriteiten op de lp-aanvraag is ontvangen, betekent, gelet op wat er onder 3. is overwogen, niet dat thans in eisers geval het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Met een lp-traject bij de Marokkaanse autoriteiten gaat in het algemeen de nodige tijd (meerdere maanden) gemoeid. Er zijn door eiser verder geen concrete aanknopingspunten aannemelijk gemaakt die erop wijzen dat het lp-traject op niets zal uitlopen en dat er voor hem geen lp zal worden afgegeven. De stelling van eiser dat de Marokkaanse autoriteiten tegen hem en zijn broer hebben gezegd dat zij niets voor eiser kunnen betekenen, kan niet worden aangemerkt als een dergelijk concreet aanknopingspunt, reeds nu die stelling niet is onderbouwd.
5. De beroepsgrond dat er geen zicht op uitzetting is, slaagt gezien het voorgaande niet.
Voortvarend handelen
6. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Marokko. Verweerder heeft sinds de laatste uitspraak slechts twee keer gerappelleerd en er heeft slechts twee keer een vertrekgesprek plaatsgevonden. Eiser meent dat er van verweerder mag worden verwacht dat hij meer inspanning verricht om eisers lp-aanvraag onder de aandacht te brengen, vooral nu eiser zelf contact heeft opgenomen met de Marokkaanse autoriteiten en zijn broer ook op het consulaat is langs geweest.
7. Uit het voortgangsrapport (de M120) blijkt dat verweerder, in de te toetsen periode, op 1 mei 2025 en op 21 mei 2025 op de lp-aanvraag van 18 februari 2025 heeft gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarnaast heeft er op 1 mei 2025 en op 26 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser plaatsgevonden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee in de te toetsen periode voldoende voortvarend heeft gewerkt aan eisers uitzetting. Het standpunt van eiser dat verweerder zich meer had moeten inspannen omdat eiser en zijn broer naar gesteld ‘nul op het rekest’ hebben gekregen van de Marokkaanse autoriteiten, volgt de rechtbank niet, nu eiser deze stelling (zoals onder 4. ook is overwogen) niet heeft onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom beroepsgronden
8. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet leiden tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 (ECLI:EU:C:2022:858), gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.