ECLI:NL:RBDHA:2025:9521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
NL25.5119
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser op basis van geloofwaardigheid van het asielrelaas en toepassing van de Werkinstructie 2024/6

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had zijn asielaanvraag ingediend, maar deze werd op 28 januari 2025 door de minister van Asiel en Migratie afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 8 mei 2025 behandeld. Eiser, die in Nigeria getuige was van een overval en bedreigd werd door een van de overvallers, stelde dat hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Nigeria. De rechtbank oordeelde dat de minister de asielaanvraag terecht had afgewezen, omdat de geloofwaardigheid van het asielrelaas niet kon worden vastgesteld. De rechtbank vond dat de minister de identiteit en nationaliteit van de eiser geloofwaardig had geacht, maar de vrees voor vervolging door de overvallers niet. De rechtbank oordeelde dat de Werkinstructie 2024/6, die de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielverhalen regelt, rechtmatig was en dat de bewijslast niet volledig bij de asielzoeker lag. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat het bestreden besluit in stand bleef. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5119

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Inleiding

In het besluit van 28 januari 2025 (het bestreden besluit), genomen in de algemene asielprocedure, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en standpunten
1. Eiser is geboren op [datum] 2001 en heeft de Nigeriaanse nationaliteit.
2. In augustus 2022 is eiser naar Nederland gekomen vanuit Oekraïne, waar hij een tijdelijk verblijfsrecht had. Vervolgens heeft hij tijdelijke bescherming gekregen op grond van de Richtlijn 2001/55/EG. Op 29 augustus 2023 heeft eiser een reguliere verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon] gekregen. Op 1 november 2024 is deze vergunning ingetrokken omdat de relatie tussen eiser en mevrouw [persoon] was verbroken. Eisers bezwaar daartegen is ongegrond verklaard. Dit staat in rechte vast. Hoewel eisers tijdelijke bescherming per 5 maart 2024 is gestopt, zijn de gevolgen daarvan door verweerder bevroren en maakt eiser dus nog steeds aanspraak op deze regeling.
3. Als reden om asiel aan te vragen, heeft eiser opgegeven dat hij getuige is geweest van een overval waarbij hij één van de overvallers, [persoon 2] , herkende. Hij heeft dit aan zijn collega [de collega] verteld, die het op zijn beurt aan de politie heeft verteld. [persoon 2] is daar achter gekomen en heeft eiser vervolgens meermaals bedreigd. Eiser is daarop eerst ergens anders gaan wonen en vervolgens gevlucht. [de collega] is vermoord. Eiser vreest dat hij ook zal worden vermoord door [persoon 2] en zijn bende als hij weer terug zou moeten gaan naar Nigeria. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij lid is van de IPOB. Dit staat voor
Indigenous People of Biafraen is één van de bewegingen in Nigeria die de afscheiding van Biafra voorstaat. Hierbij heeft eiser verklaard dat hij deze beweging alleen op de achtergrond steunt. Eiser heeft niet verklaard dat hij mede vanwege dit lidmaatschap is gevlucht.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Verweerder heeft ook geloofwaardig geacht dat eiser lid is van de IPOB. Dat eiser getuige is geweest van een overval en dat hij daardoor problemen heeft gekregen, heeft verweerder echter niet geloofwaardig geacht. Omdat eiser niet in de negatieve aandacht staat van de Nigeriaanse autoriteiten, en omdat de vrees voor [persoon 2] en zijn bende niet geloofwaardig is, komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor een asielvergunning. Omdat eiser nog tijdelijke bescherming heeft, is bij het bestreden besluit geen terugkeerplicht en inreisverbod aan eiser opgelegd.
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat de werkwijze van verweerder bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van een asielrelaas onrechtmatig is. Deze werkwijze is sinds 1 juli 2024 neergelegd in de Werkinstructie 2024/6. Hierover zijn prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). Volgens eiser moet de beantwoording daarvan worden afgewacht. De bewijslast wordt in deze werkwijze volgens eiser ten onrechte volledig bij de asielzoeker gelegd, en er wordt ten onrechte geen ruimte geboden voor het overleggen van aanvullend bewijs. Verder gaat de werkwijze er volgens eiser ten onrechte vanuit dat een asielzoeker alleen het voordeel van de twijfel kan krijgen als volledig is voldaan aan de eerste vijf voorwaarden van artikel 4, vijfde lid, van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn). Hieruit vloeit volgens eiser voort dat verweerder ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat hij problemen heeft gekregen doordat hij getuige is geweest van een overval. Daarbij heeft verweerder volgens eiser ook onzorgvuldig gehandeld door pas in het bestreden besluit met nieuwe tegenwerpingen te komen, en door de videobeelden die hij heeft overgelegd niet in de beoordeling te betrekken. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder bij het beoordelen van het reëel risico op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ten onrechte geen aandacht heeft gehad voor psychische vervolging. Ten slotte is het volgens eiser niet mogelijk om bij het afwijzen van een asielaanvraag geen terugkeerplicht op te leggen.
6. Tijdens de zitting is eiser in de gelegenheid gesteld om de videobeelden alsnog te tonen aan de rechtbank en aan verweerder. Eiser heeft twee filmpjes laten zien. Op het eerste filmpje van zevenentwintig seconden is een persoon te zien die roerloos op zijn buik ligt in een omgeving die naar het zich laat aanzien is besmeurd met bloedvlekken. Volgens eiser betreft dit [de collega] . Op het tweede filmpje van drie seconden is zichtbaar dat een aantal mensen bij een terreinwagen staat. Achterin ligt een doodskist. Te horen is dat iemand ‘ [de collega] ’ zegt. Volgens eiser zijn dit beelden van de begrafenis van [de collega] .
7. Verweerder heeft tijdens de zitting het standpunt ingenomen dat het bestreden besluit juist is. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:7404, is al geoordeeld dat de Werkinstructie 2024/6 wel rechtmatig is. Daarnaast handhaaft verweerder zijn standpunt dat eiser over de overval inconsistent heeft verklaard. In het bestreden besluit staan geen nieuwe tegenwerpingen ten opzichte van het voornemen tot afwijzing van eisers asielaanvraag van 23 januari 2025. In dat voornemen is uitgelegd waarom het bekijken van de videobeelden niet tot een ander oordeel kan leiden. Aangezien het asielrelaas ongeloofwaardig is, wordt niet toegekomen aan het beoordelen van het reëel risico op ernstige schade. Het opleggen van een terugkeerplicht is niet mogelijk als iemand nog tijdelijke bescherming heeft.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Werkinstructie 2024/6
8. In de omstandigheid dat er prejudiciële vragen zijn gesteld over de nieuwe werkwijze van verweerder bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van een asielrelaas, ziet de rechtbank geen aanleiding om deze zaak aan te houden. Prejudiciële vragen zijn een verzoek om uitlegging van het Unierecht. Daaruit kan op zichzelf niet worden afgeleid dat deze werkwijze onrechtmatig is. Daarnaast ziet deze rechtbank en zittingsplaats gelet op het volgende geen twijfel die door het HvJ EU moet worden weggenomen voordat er in deze zaak uitspraak kan worden gedaan.
9. In artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn staat dat het in de eerste plaats aan de asielzoeker is om de elementen ter staving van een asielaanvraag zo spoedig mogelijk in te dienen, en dat het aan de lidstaten is om deze elementen samen met de asielzoeker te beoordelen. Dit is overgenomen in artikel 31, eerste en tweede lid, van de Vw. In artikel 4, derde lid, van de Kwalificatierichtlijn staat waarmee daarbij rekening moet worden gehouden. Dit is overgenomen in artikel 31, vierde lid, van de Vw. In artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn staat onder welke voorwaarden een asielzoeker het voordeel van de twijfel wordt gegund ondanks het ontbreken van bewijsmateriaal. Dit is overgenomen in artikel 31, zesde lid, van de Vw.
10. De Werkinstructie 2024/6 is opgebouwd aan de hand van deze in artikel 31 van de Vw benoemde voorwaarden. Anders dan eiser stelt, wordt daarin de bewijslast niet volledig bij de asielzoeker gelegd. Weliswaar benadrukt deze werkinstructie dat het aan de asielzoeker is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, maar dit is ook het uitgangspunt van artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Daarbij benoemt deze werkinstructie echter ook dat verweerder in voorkomende gevallen tot taak heeft om de relevante elementen in samenwerking met de asielzoeker te bepalen en aan te vullen (paragraaf 3.1). Ook benoemt de werkinstructie dat er rekening mee moet worden gehouden dat een asielzoeker zijn relaas doorgaans niet volledig met bewijsmateriaal kan staven (paragraaf 4.2). Verder benoemt de werkinstructie dat rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van de asielzoeker (paragrafen 2 en 4.2) en met diens referentiekader (paragraaf 4.2). Daarnaast benoemt de werkinstructie dat verweerder niet alleen moet kijken naar de interne consistentie, maar dat ook moet worden gekeken naar de consistentie met informatie van anderen en met andere bronnen zoals de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken (paragraaf 4.2). De werkinstructie werpt geen drempels op voor het later aanleveren van bewijs. Het is in overeenstemming met de Kwalificatierichtlijn dat alleen het voordeel van de twijfel kan worden gegund als voldaan is aan alle voorwaarden van artikel 4, vijfde lid. Dit volgt namelijk uit de formulering van deze bepaling.
11. Gelet hierop kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling dat de Werkinstructie 2024/6 in strijd is met de Kwalificatierichtlijn, de arresten van het HvJ EU van 22 november 2012 (ECLI:EU:C:2012:744) en 29 juni 2023 (ECLI:EU:C:2023:523), het evenredigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het beginsel van effectieve rechtsbescherming en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens .
Geloofwaardigheid van het asielrelaas
12. Mede gelet op wat hiervoor is overwogen over de Werkinstructie 2024/6, had het op de weg van verweerder gelegen om de door eiser bij de correcties en aanvullingen van 22 januari 2025 benoemde videobeelden bij de beoordeling te betrekken. Door dit niet te doen, heeft verweerder in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsvereiste van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Uit het bekijken van deze videobeelden tijdens de zitting zoals hiervoor onder 6 weergegeven, maakt de rechtbank echter op dat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Uit deze videobeelden is namelijk niet op te maken dat het daadwerkelijk [de collega] is die is overleden, noch dat hij daadwerkelijk is vermoord door [persoon 2] en zijn bende.
13. Anders dan eiser aanvoert, heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld door in het bestreden besluit de gestelde bezoeken van [persoon 2] ongeloofwaardig te achten. In het voornemen is al uiteengezet dat verweerder het niet geloofwaardig acht dat [persoon 2] aanleiding had om eiser te bezoeken met het doel om hem te bedreigen. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de plek waar hij door [persoon 2] werd bezocht. Eiser heeft namelijk enerzijds verklaard dat dit een keer bij hem thuis was, een keer op zijn werk en twee keer in de winkel van zijn moeder, maar anderzijds heeft eiser verklaard dat hij [persoon 2] drie keer heeft ontmoet bij de basisschool in de buurt.
14. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas dat hij gedurende twintig maanden na de overval zonder problemen in Nigeria kon blijven wonen. Dit verhoudt zich immers niet met de stelling van eiser dat hij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen heeft voor [persoon 2] en zijn bende vanwege diezelfde overval. Dat eiser heeft verklaard dat hij gedurende deze twintig maanden ondergedoken heeft gezeten, doet hier niet aan af. Verweerder heeft namelijk terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de datum waarop hij met dat doel naar [plaats] zou zijn gegaan.
15. Gelet hierop, en op de tegenwerpingen van verweerder die in beroep niet gemotiveerd door eiser zijn bestreden, heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser getuige is geweest van een overval en dat hij daardoor problemen heeft gekregen.
Overige beroepsgronden en conclusie
16. Nu niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht dat eiser in Nigeria bedreigd werd doordat hij getuige was van een overval, wordt niet toegekomen aan verdere bespreking van de beroepsgrond dat verweerder deze bedreiging binnen het kader van artikel 3 van het EVRM niet juist heeft beoordeeld.
17. In artikel 45, zesde lid, van de Vw staat dat het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag niet geldt als terugkeerbesluit zolang de uitzetting van een asielzoeker op grond van de richtlijn tijdelijke bescherming achterwege blijft. Zoals hiervoor onder 2 al is overwogen, is deze situatie op eiser van toepassing. Eiser kan dan ook niet worden gevolgd in zijn beroepsgrond dat het niet mogelijk was om het opleggen van een terugkeerplicht achterwege te laten.
18. De conclusie is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Het bestreden besluit blijft in stand.
19. In het passeren van een gebrek ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.814, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 (achttienhonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 26 mei 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.