ECLI:NL:RBDHA:2025:9544
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten na intrekking beroep tegen besluit minister van Asiel en Migratie
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door verzoekster, die een beroep had ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, maar de minister had niet tijdig beslist. Op 3 april 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet gereageerd op dit verzoek.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet nodig was om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener het beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan verzoekster door alsnog een besluit te nemen.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen en de minister veroordeeld tot betaling van € 453,50 aan proceskosten. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de bij het Besluit Proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgestelde tarieven, waarbij een wegingsfactor van 0,5 is gehanteerd omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast moet de minister het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en verzoekster is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.