In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd aan de eiser, een Algerijnse man zonder identiteitsdocumenten. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had beroep ingesteld tegen dit besluit, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 19 mei 2025 was eiser aanwezig, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, en een tolk. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat deze niet betwist waren. Eiser had aangevoerd dat hij niet op de juiste grondslag was opgehouden, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat de ophouding op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet correct was. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen lichter middel kon worden opgelegd. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 mei 2025.