Op 30 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, vertegenwoordigd door mr. S. Cetinkaya-Ahmad, een beroep hebben ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie. De eisers stelden dat de minister niet tijdig had beslist op hun aanvraag van 9 juli 2024 voor een machtiging voor voorlopig verblijf. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld en heeft geoordeeld dat de minister binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag had moeten beslissen, maar deze termijn was met drie maanden verlengd. De rechtbank constateerde dat de termijn was verstreken en dat eisers de minister bij ingebrekestelling op 10 februari 2025 hadden verzocht om binnen twee weken te beslissen. Echter, eisers hadden op dezelfde dag ook het beroep ingesteld, wat te vroeg was, aangezien de beslistermijn nog niet was verstreken. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet aan de ontvankelijkheidseisen voldeed en verklaarde het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De minister werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden.