Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond. Dit besluit omvat een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van vier weken en waarin Algerije als land van terugkeer is aangemerkt. Verzoeker heeft hiertegen op 8 maart 2024 beroep ingesteld. Dit beroep is aanhangig bij deze rechtbank en zittingsplaats (NL24.10230). In dit beroep is nog geen zitting bepaald en nog geen uitspraak gedaan.
Bij emailbericht van 26 mei 2025 is aan gemachtigde van verzoeker bevestigd dat verzoeker door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) is uitgenodigd voor een gesprek met de diplomatieke vertegenwoordiger van Algerije. In de brief van 27 mei 2025 staat dat DT&V eiser uitnodigt voor een gesprek met de Algerijnse vertegenwoordiging in Den Haag op 3 juni 2025, om 14:00 uur.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de geplande presentatie van verzoeker te verbieden. Dit verzoek wordt aangemerkt als een verzoek om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft verweerder op 27 mei 2025 verzocht om uiterlijk op 28 mei om 15:00 uur een verweerschrift in te dienen. De griffie van de rechtbank heeft na ommekomst van deze termijn meerdere malen telefonisch gerappelleerd bij verweerder.
Verweerder heeft op 29 mei 2025 een op 28 mei 2025 gedateerd verweerschrift ingediend. Verweerder heeft dit verweerschrift op 30 mei 2025 aangevuld.
De voorzieningenrechter heeft na ontvangst van dit aanvullende verweerschrift het onderzoek gesloten en doet uitspraak zonder zitting.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. Niet in geschil is dat de presentatie in persoon bij de Algerijnse autoriteiten staat gepland op 3 juni 2024, om 14:00 uur. De vereiste onverwijlde spoed is daarmee gegeven. Verweerder heeft dit ook niet betwist.
3. Verzoeker stelt zich – onder verwijzing naar het arrest Gnandi – op het standpunt dat de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit niet intreden zolang een rechter niet heeft beslist op het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag. Verweerder heeft dan ook niet de bevoegdheid om verzoeker uit te zetten hangende de beroepsprocedure. Ook volgt uit het arrest dat verzoeker zijn status van asielzoeker hangende de beroepsprocedure behoudt. De beroepsprocedure tegen de afwijzing van de asielvergunning en dus ook het terugkeerbesluit loopt nog bij deze rechtbank. Uit het arrest volgt dat uitzettingshandelingen zijn verboden als ze de effectiviteit van het rechtsmiddel aantasten. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de presentatie bij de Algerijnse autoriteiten de effectiviteit van de uitkomst van zijn beroepsprocedure aantast. De presentatie is dan ook verboden totdat op het beroep is beslist. Volgens verzoeker dient hierbij mee te wegen dat verweerder al twee keer eerder verzoekers asielaanvraag heeft afgewezen welke beslissingen in beroep zijn vernietigd. Verzoeker verblijft al enige tijd in Nederland en het heeft lang geduurd voordat DT&V iets heeft ondernomen om verzoekers vertrek voor te bereiden. Niet is gebleken waarom de uitkomst van de beroepsprocedure niet kan worden afgewacht. Daarnaast heeft verzoeker inmiddels een relatie met een Nederlandse vrouw en is zij in verwachting van een kind van verzoeker. Verzoeker maakt onderdeel uit van het gezin van zijn partner en zorgt voor haar twee kinderen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker verplicht is om mee te werken aan de voorbereiding van het vertrek zolang aan verzoeker geen verblijfsrecht is toegekend. Verweerder heeft uitgelegd dat verzoeker niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding en daarom vervangende reisdocumenten moeten worden verkregen bij de Algerijnse autoriteiten. Omdat dit doorgaans een langdurig traject is dient hiermee tijdig een aanvang te worden gemaakt. Verweerder heeft een groot belang bij het kunnen presenteren van de vreemdeling gedurende de beroepsprocedure vanwege dit belang. Verweerder kwalificeert het presenteren bij de Algerijnse autoriteiten blijkens het verweerschrift niet als een uitzettingshandeling, maar als een handeling ter voorbereiding van het terugkeerproces. Verweerder heeft vermeld dat de Afdeling op 3 maart 2025 een zitting heeft gehouden over de reikwijdte van het arrest Gnandi en heeft de door de Afdeling ten behoeve van die zitting gestelde vragen en de door verweerder hierop gegeven antwoorden aan het dossier in de onderhavige procedure toegevoegd. De voorzieningenrechter heeft van deze informatie en van het verweerschrift dat is uitgebracht ten behoeve van dat hoger beroep en de hierbij behorende zes bijlagen kennis genomen. Verweerder heeft toegelicht, op vragen van de Afdeling, dat de autoriteiten van het derde land waar de vreemdeling wordt gepresenteerd niet worden geïnformeerd over de omstandigheid dat de vreemdeling een asielaanvraag heeft gedaan en dat overigens ook geen medische of strafrechtelijke informatie wordt gedeeld. Middels een intern controlemechanisme wordt gewaarborgd dat er geen asielgerelateerde informatie wordt gedeeld met de autoriteiten van het betreffende derde land. De medewerker van de DIA controleert dit en moet een zogenoemd vinkje zetten dat deze toets is verricht. In het geval van verzoeker heeft te gelden dat verzoeker niet wordt gezocht door de autoriteiten. Op 4 april 2024 is in een vertrekgesprek met verzoeker besproken dat een LP zal worden aangevraagd en dit is ook op 8 april 2024 daadwerkelijk geschied. De Algerijnse autoriteiten hebben op 3 augustus 2024 de identiteit en Algerijnse nationaliteit van verzoeker bevestigd. Met name gezien het feit dat verzoekers asielaanvraag niet berust op actuele problemen met de Algerijnse autoriteiten én de omstandigheid dat het LP-proces reeds gaande is en de identiteitsgegevens en nationaliteit van verzoeker reeds zijn bevestigd, bestaat geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat een presentatie ter verkrijging van een vervangend reisdocument de effectiviteit van de beroepsprocedure tegen het asielbesluit aantast. Verweerder ziet dan ook geen reden om in het geval van verzoeker de geplande presentatie te verbieden.
6. De voorzieningenrechter zal de gevraagde voorziening toewijzen en zal de geplande presentatie verbieden totdat in rechte vaststaat dat verzoeker een vertrekplicht heeft en motiveert dit als volgt.
7. Het besluit van 13 februari 2024 omvat een terugkeerbesluit. Een terugkeerbesluit behelst de vaststelling van onrechtmatig verblijf en brengt als rechtsgevolg een terugkeerplicht voor de vreemdeling mee, alsmede de plicht voor autoriteiten, indien de vreemdeling niet binnen de al dan niet hiervoor bepaalde termijn vrijwillig voldoet aan zijn terugkeerplicht. Doordat verzoeker een rechtsmiddel heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en dus ook tegen de vaststelling van het terugkeerbesluit, heeft verzoeker zogenoemd “procedureel rechtmatig verblijf” verkregen en worden de rechtsgevolgen, dus de vertrekplicht, opgeschort. Dit blijkt ook uit de beschikking van 13 februari 2024 waarin immers is vermeld dat verzoeker de uitspraak op het beroep mag afwachten in Nederland. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat verzoeker thans geen vertrekplicht heeft omdat sprake is van procedureel rechtmatig verblijf. Omdat verzoeker geen vertrekplicht heeft, is verzoeker ook niet verplicht om mee te werken aan de presentatie want deze presentatie strekt tot het verkrijgen van een LP en dus tot het vertrek van verzoeker. Omdat verzoeker geen vertrekplicht heeft, is er ook nog geen situatie ontstaan dat verzoeker niet voldaan heeft aan zijn vertrekplicht binnen de termijn van vier weken die verweerder hiervoor heeft bepaald. Verweerder is dus thans niet verplicht om verzoeker te verwijderen en is daartoe ook niet bevoegd. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat verzoeker verplicht is om mee te werken aan de voorbereiding van het vertrek zolang aan verzoeker geen verblijfsrecht is toegekend, berust dit dan ook op een onjuiste rechtsopvatting. Bepalend voor de verplichtingen van verzoeker en voor de verplichtingen en bevoegdheden voor verweerder is of het terugkeerbesluit in rechte vaststaat zodat de rechtsgevolgen zijn ontstaan en bestaan. Het is dus niet zo dat verzoeker moet meewerken zolang hij geen verblijfsrecht heeft, maar dat verweerder zich moet onthouden van verwijderingshandelingen zolang het terugkeerbesluit niet in rechte vaststaat.
8. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de presentatie bij de autoriteiten van een derde land geen verwijderingshandeling is, maar slechts een voorbereiding op verwijderingshandelingen, acht de voorzieningenrechter dit standpunt opmerkelijk. Verweerder stelt zich in bewaringszaken immers doorgaans op het standpunt dat het bewerkstelligen van een presentatie nu juist wel een verwijderingshandeling is om zodoende te onderbouwen dat hij voortvarend werkt aan de verwijdering.
9. Verweerder heeft door toevoeging van zijn verweerschrift en bijlagen dat hij heeft opgesteld ten behoeve van de zitting bij de Afdeling in -kennelijk- een vergelijkbare procedure, toegelicht dat er een interne controle door de DIA plaatsvindt om te waarborgen dat er geen asielgerelateerde gegevens worden gedeeld met de autoriteiten van het betreffende derde land. De voorzieningenrechter acht dit een onvoldoende garantie dat het beginsel van non-refoulement te allen tijde wordt geëerbiedigd. Ook indien zowel verzoeker, als de rechter, dit achteraf zouden kunnen controleren, wat nu overigens niet het geval is, kan niet worden uitgesloten dat de DIA abusievelijk gegevens deelt waaruit de autoriteiten kunnen opmaken dat hun onderdaan een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Omdat moet worden voorkomen dat een verzoeker om internationale bescherming een risico loopt vanwege een mogelijke reactie van de autoriteiten op een ingediend verzoek om internationale bescherming, dient verweerder zich te onthouden van het presenteren van een vreemdeling die geen in rechte vaststaande terugkeerplicht heeft en ten aanzien van wie de rechter nog niet heeft beoordeeld of het beginsel van non-refoulement aan de verwijdering in de weg staat. Anders dan verweerder stelt is dus bij het bepalen van het moment waarop verzoeker verplicht wordt om mee te werken aan de terugkeer naar zijn land van herkomst niet doorslaggevend wanneer verweerder een beslissing op de asielaanvraag heeft genomen, maar wanneer de rechter die beslissing heeft getoetst.
10. De voorzieningenrechter realiseert zich dat verweerder een aanzienlijk belang heeft bij het voortvarend kunnen verwijderen van derdelanders die illegaal op het Nederlandse grondgebied verblijven. Dit is immers ook zijn Unierechtelijke verplichting, echter deze verplichting ontstaat dus, zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, pas nadat de terugkeerplicht in rechte vaststaat en nadat verzoeker niet vrijwillig binnen de termijn van vier weken voldoet aan zijn terugkeerverplichting. Dat verweerder in de onderhavige procedure meent dat verzoeker niet heeft te vrezen voor de Algerijnse autoriteiten acht de voorzieningenrechter weinig relevant. Een verzoek om internationale bescherming wordt immers ingegeven door de vrees voor de autoriteiten, danwel door de vrees voor derden jegens wie de autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden. Hoe dan ook houdt een verzoek om internationale bescherming verband met de autoriteiten van het land van herkomst en ziet dit op het handelen en/of nalaten van die autoriteiten jegens de vreemdeling.
11. Voor zover verweerder zijn belangen heeft onderbouwd met de lange duur van de terugkeerprocedure, acht de voorzieningenrechter dit standpunt in de onderhavige procedure niet overtuigend. Verweerder heeft immers toegelicht dat de Algerijnse autoriteiten de identiteit en nationaliteit van verzoeker reeds hebben bevestigd. De voorzieningenrechter is ermee bekend dat nadat de presentatie heeft plaatsgevonden, de Algerijnse autoriteiten zullen toezeggen een LP te verstrekken zodra een vlucht is geboekt. De voorzieningenrechter begrijpt dat het verweerder er veel aan gelegen zal zijn Algerijnse vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben te verwijderen omdat de Algerijnse autoriteiten thans een meewerkende houding laten zien ten aanzien van terugkeer, ook indien dit een gedwongen kader plaatsvindt. Dit rechtvaardigt evenwel niet dat verzoeker wordt gepresenteerd voordat hij een terugkeerplicht heeft. Bovendien erkent verweerder dat hij in ieder geval niet kan overgaan tot de feitelijke verwijdering van verzoeker voordat zijn afwijzende besluit in rechte vaststaat. Dat betekent dat verweerder ook geen vlucht kan boeken en de Algerijnse autoriteiten ook nog geen LP zullen verstrekken. Aangezien de toezegging om een LP te verstrekken doorgaans een bepaalde tijdsduur kent, is het ook maar de vraag of een presentatie op 3 juni 2025, de terugkeer, indien het terugkeerbesluit in rechte zou komen vast te staan, zou bespoedigen. De voorzieningenrechter overweegt dan ook gelet op het bovenstaande dat verweerder zich moet onthouden van het presenteren van verzoeker zolang niet in rechte vaststaat dat verzoeker een vertrekplicht heeft.
12. De voorzieningenrechter merkt tot slot op dat deze rechtbank en zittingsplaats in gebreke is met het voortvarend agenderen van de behandeling van het beroep dat verzoeker op 8 maart 2024 heeft ingesteld tegen de afwijzende beslissing van 13 februari 2024. Deze omstandigheid, die in geen enkel opzicht te wijten is aan partijen, kan er evenwel niet toe leiden dat de voorzieningenrechter het juridische beoordelingskader buiten toepassing moet laten door “verweerder verzoeker alvast te laten presenteren”.
13. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om de op 3 juni 2025 geplande presentatie te verbieden toe en ziet hierin ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken, waarbij de voorzieningenrechter de standaardmatig toegekende punten en bedragen zal hanteren.
14. Beslist wordt als volgt.