ECLI:NL:RBDHA:2025:9614

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2025
Publicatiedatum
31 mei 2025
Zaaknummer
C/09/682412 / KG ZA 25-248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herbeoordeling van een aanbesteding in kort geding met betrekking tot een ontbrekende pagina in de inschrijvingsstaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 mei 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] B.V. en de Provincie Zuid-Holland. De zaak betreft een aanbesteding voor het baggeren van vaarwegtrajecten, waarbij [eiseres] een inschrijving heeft ingediend. Tijdens de beoordeling van de inschrijving bleek dat een pagina van de ingediende Inschrijvingsstaat ontbrak, wat leidde tot de uitsluiting van [eiseres] van de aanbestedingsprocedure.

De Provincie Zuid-Holland heeft de inschrijving van [eiseres] ongeldig verklaard, omdat de ontbrekende pagina cruciale informatie bevatte die nodig was voor de beoordeling van de inschrijving. [eiseres] heeft vervolgens een kort geding aangespannen, waarin zij vorderde dat de Provincie zou worden verboden verdere uitvoering te geven aan de gunningsbeslissing en haar inschrijving geldig zou worden verklaard.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de Provincie niet gehouden was om [eiseres] de gelegenheid te bieden om de inschrijving te verbeteren, omdat het ontbreken van de pagina niet als een herstelbare fout kon worden aangemerkt. De rechter heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen en geoordeeld dat de Provincie de gunningsbeslissing in stand mocht houden. Tevens zijn de proceskosten aan de zijde van de Provincie toegewezen, en is [eiseres] veroordeeld in de kosten van [bedrijfsnaam], die als tussenkomende partij was toegelaten in de procedure.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/682412 / KG ZA 25-248
Vonnis in kort geding van 1 mei 2025
in de zaak van
[eiseres] B.V.te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mrs. R.G.T. Bleeker en E.M.M. Vendrig te Amsterdam,
tegen:
Provincie Zuid-Hollandte Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. J.C. Verlinden-Bijlsma en C.H.M. Konings te Den Haag,
waarin is tussengekomen:
[bedrijfsnaam] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] , gemeente [gemeente]
advocaten mrs. J. Haest en N.E.B. Scheermeijer te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’, ‘de Provincie’ en ‘ [bedrijfsnaam] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door de Provincie overgelegde conclusie van antwoord met producties;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst subsidiair voeging.
1.2.
Op 17 april 2025 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door alle partijen pleitnotities overgelegd.
1.3.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.Het incident tot tussenkomst

2.1.
[bedrijfsnaam] heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen [eiseres] en de Provincie dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van de Provincie. Ter zitting hebben [eiseres] en de Provincie verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. [bedrijfsnaam] is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Bovendien is niet gebleken dat de tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
De Provincie heeft een Europese niet-openbare aanbesteding gehouden voor een opdracht die ziet op het baggeren van vaarwegtrajecten. De Provincie wil een overeenkomst sluiten met één partij.
3.2.
Na de selectiefase zijn (in elk geval) [eiseres] en [bedrijfsnaam] toegelaten tot de gunningsfase.
3.3.
In de Inschrijvingsleidraad staat, onder meer, het volgende:
(…)
3.4.
In paragraaf 3.1 van de Inschrijvingsleidraad staat vermeld dat bij inschrijving onder andere een Inschrijvingsbiljet en Inschrijvingsstaat conform paragraaf 4.4.6 / het Bestek moeten worden overgelegd. In paragraaf 3.3 zijn de inschrijvingsvereisten omschreven. Hierin staat onder punt 4 het volgende:
3.5.
In hoofdstuk 4 van de Inschrijvingsleidraad wordt omschreven hoe de inschrijvingen worden beoordeeld. Hierin staat dat het gunningscriterium de Economisch Meest Voordelige Inschrijving is, met als beoordelingscriteria prijs (Inschrijvingssom) en kwaliteit. Paragraaf 4.4.6 gaat over het subgunningscriterium prijs:
3.6.
Bijlage bij de Inschrijvingsleidraad is het Bestek, inclusief bijlagen en tekeningen. Bijlage bij het Bestek zijn onder meer het Inschrijvingsbiljet en de Inschrijvingsstaat. Op het Inschrijvingsbiljet moet de Inschrijver vermelden voor welk bedrag hij bereid is de opdracht uit te voeren. Bij het Inschrijvingsbiljet hoort de Inschrijvingsstaat, die een ontleding van de volledige Aanneemsom bevat in verschillende, in de Inschrijvingsstaat voorgeschreven, posten.
3.7.
De sluitingsdatum voor het indienen van een inschrijving was, conform paragraaf 2.4 van de Inschrijvingsleidraad, 5 december 2024 om 14.00 uur. Conform paragraaf 3.2 van de Inschrijvingsleidraad worden inschrijvingen die na de sluitingsdatum worden ingediend niet in behandeling genomen.
3.8.
[eiseres] heeft tijdig haar inschrijving ingediend, maar heeft daarbij een Inschrijvingsstaat ingediend waarin één pagina ontbrak, namelijk pagina 10 van 11.
3.9.
Op 10 december 2024 heeft de Provincie aan [eiseres] als volgt bericht:
“(…)
Op de door u ingediende inschrijvingsstaat ontbreekt pagina 10 van 11. Daarmee ontbreken de prijzen voor de hoofdstukken 4 en 8 van de inschrijvingsstaat. Er is geen Excel versie van de inschrijvingsstaat ingediend.
Vraag 1:Kunt u bevestigen dat pagina 10, en daarmee hoofdstuk 4 en 8, van de door u ingediende inschrijvingsstaat ontbreekt?
Graag ontvang ik uiterlijk
donderdag 12 december om 17.00uw reactie op bovenstaande vraag.
Voor de volledigheid wijs ik op de bepalingen in hoofdstuk 3 van de Inschrijvingsleidraad. Uw inschrijving kan terzijde worden gelegd waarmee Inschrijver uitgesloten mag worden van de verdere procedure.
(…)”
3.10.
In reactie op voormeld bericht heeft [eiseres] nog op dezelfde dag de complete Inschrijvingsstaat toegezonden aan de Provincie.
3.11.
Bij brief van 20 januari 2025 heeft de Provincie als volgt aan [eiseres] bericht:
3.12.
Op 28 januari 2025 heeft naar aanleiding van de uitsluitingsbeslissing een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en de Provincie. Daarin is besproken dat de Provincie nog niet over zou gaan tot definitieve gunning (aan [bedrijfsnaam] ), als [eiseres] conform de ‘Regeling klachtafhandeling aanbesteden provincie Zuid-Holland’ een klacht zou indienen. Na afloop van het gesprek heeft de Provincie schriftelijk aan [eiseres] bericht dat [eiseres] op de eerste plaats zou zijn geëindigd als haar inschrijving niet terzijde was gelegd.
3.13.
Op 7 februari 2025 heeft [eiseres] een klacht ingediend, die door het (extern) Klachtenmeldpunt Aanbesteden is afgehandeld. Op 19 februari 2025 heeft het Klachtenmeldpunt een onafhankelijk advies uitgebracht. De conclusie en het advies van het Klachtenmeldpunt luiden als volgt:
3.14.
Op 20 februari 2025 heeft [eiseres] uit eigen beweging stukken toegezonden aan de Provincie waarmee zij wilde aantonen dat de complete Inschrijvingsstaat al voor de datum van inschrijving gereed was en volledig ongewijzigd aan de Provincie is toegezonden toen bleek dat pagina 10 van de Inschrijvingsstaat bij inschrijving ontbrak. Daarna heeft de Provincie nog twee keer vragen gesteld, die door [eiseres] zijn beantwoord.
3.15.
Bij brief van 17 maart 2025 heeft de Provincie [eiseres] erover geïnformeerd dat zij de gunningsbeslissing van 20 januari 2025 ongewijzigd in stand laat. In de brief staat, voor zover nu relevant, het volgende:

Omissie leent zich niet voor herstel
Aanbesteder stelt voorop dat hij zich niet (in alle onderdelen) kan vinden in het advies van het Klachtenmeldpunt. Aanbesteder blijft bij haar primaire standpunt dat het onderhavige gebrek in de inschrijving van [eiseres] de kern van haar inschrijving raakt en zodanig essentieel is dat geen sprake is van een herstelbaar gebrek. Er is immers geen sprake van een precisering of een fout die zonder nadere duiding voortvloeit uit de inhoud van de inschrijving.
Pagina 10 van de inschrijvingsstaat bevat besteksposten, waaronder een aantal verrekenposten, waarvan de eenheidsprijzen niet blijken uit een ander onderdeel van de inschrijving. Aanbesteder heeft de op pagina 10 vermelde eenheidsprijzen dus niet direct na ontvangst van de inschrijvingen kunnen controleren en beoordelen. Reeds om deze reden is Aanbesteder gehouden de inschrijving van [eiseres] als ongeldig terzijde te leggen.
Bovendien kan Aanbesteder op grond van de door [eiseres] vanaf 10 december 2024 gestuurde berichten met bijlagen niet objectief vaststellen dat de inschrijvingsstaat zoals op 10 december 2024 nagestuurd, dateert van vóór het verstrijken van de uiterste indieningstermijn. De op 10 december 2024 door [eiseres] nagestuurde pagina 10 van de inschrijvingsstaat bevat weliswaar dezelfde inhoud als de pagina 10 van de inschrijvingsstaat die als bijlage bij de e-mail van [eiseres] aan Schilder d. d. 4 december 2024 is gevoegd, maar uit de betreffende e-mail van [eiseres] aan Schilder blijkt dat de inhoud van de inschrijvingsstaat voor wat betreft [eiseres] op dat moment nog niet vaststaat en nog gewijzigd kon worden. Die versie van de inschrijvingsstaat is ook niet ondertekend door [eiseres] . En op basis van het screenshot en logbestand dat [eiseres] aan Aanbesteder zond kan Aanbesteder ook niet objectief vaststellen dat de nagezonden inschrijvingsstaat reeds vóór inschrijfdatum vaststond en niet tussentijds kan zijn gewijzigd.
Kortom, Aanbesteder kan dan ook niet uitsluiten dat indien zij [eiseres] zou toestaan dit gebrek te herstellen, zij in strijd handelt met de algemene beginselen van aanbestedingsrecht, hetgeen onrechtmatig is en een onevenredige benadeling van de overige inschrijvers met zich zou kunnen brengen.”
In de brief staat, tot slot, dat de Provincie de uiterste bezwaar- tevens vervaltermijn verlengt met tien kalenderdagen na verzending van de brief.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, zakelijk weergegeven:
  • primairde Provincie te verbieden verdere uitvoering te geven aan de gunningsbeslissing van 20 januari 2025, de inschrijving van [eiseres] geldig te verklaren en de opdracht te gunnen aan [eiseres] :
  • subsidiair:de Provincie te gebieden, voor zover zij de opdracht nog wil gunnen, een nieuwe aanbestedingsprocedure te organiseren;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Provincie in de kosten van dit geding.
4.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. [eiseres] heeft abusievelijk een incomplete Inschrijvingsstaat ingediend. Binnen korte tijd nadat zij hiervan door de Provincie op de hoogte is gesteld, heeft zij alsnog de complete Inschrijvingsstaat ingediend. Zoals ook het klachtenmeldpunt heeft geoordeeld, laten de aanbestedingsstukken ruimte voor herstel. Een inschrijving kan in dit geval worden aangevuld met gegevens waarvan objectief kan worden vastgesteld dat deze dateren van voor de inschrijvingstermijn. [eiseres] heeft aangetoond dat de Inschrijvingsstaat niet meer is gewijzigd en dat de ontbrekende pagina 10 onlosmakelijk deel uitmaakte van de Inschrijvingsstaat die voor inschrijving was opgemaakt.
4.3.
De Provincie en [bedrijfsnaam] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
[bedrijfsnaam] vordert, voor zover een eigen vordering voor tussenkomst vereist is, de Provincie te gebieden haar gunningsvoornemen aan [bedrijfsnaam] ongewijzigd te handhaven en tot uitvoering te brengen, tenzij zij de opdracht niet langer wil gunnen, en [eiseres] te gebieden te gehengen en gedogen dat aan [bedrijfsnaam] zal worden gegund.
4.5.
Verkort weergegeven stelt [bedrijfsnaam] daartoe dat zij er belang bij heeft dat de opdracht definitief aan haar gegund wordt.
4.6.
Voor zover nodig zullen de standpunten van [eiseres] en de Provincie met betrekking tot de vorderingen van [bedrijfsnaam] hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

Inleiding
5.1.
Ter beoordeling ligt voor of de Provincie [eiseres] de gelegenheid had moeten bieden haar inschrijving te verbeteren, door de na sluiting van de inschrijvingstermijn door [eiseres] ingediende pagina 10 van de Inschrijvingsstaat in de beoordeling te betrekken. [eiseres] stelt terecht dat een inschrijver in sommige gevallen gelegenheid moet krijgen om een inschrijving aan te vullen, te verduidelijken of te verbeteren. Die situatie doet zich echter hier niet voor en de vorderingen van [eiseres] komen dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter zal hierna eerst het juridisch kader uiteenzetten en daarna de vorderingen van [eiseres] bespreken. Tot slot wordt ingegaan op de vorderingen van [bedrijfsnaam] en de proceskostenveroordeling.
Juridisch kader
5.2.
De aan een inschrijving gestelde eisen moeten, voor zover deze rechtmatig zijn, nauwgezet en in ieder geval voor iedere inschrijvers op dezelfde manier moeten worden gehandhaafd. Dit mag echter, gelet op het doel van een aanbestedingsprocedure (het waarborgen en bevorderen van eerlijke mededinging) niet leiden tot formalisme, waarbij verregaande gevolgen worden verbonden aan zuivere vormfouten of onduidelijkheden.
5.3.
In artikel 56 lid 3 van Richtlijn 2014/24/EU is bepaald dat als de door de ondernemers in te dienen informatie of documentatie onvolledig of onjuist is of lijkt te zijn of wanneer specifieke documenten ontbreken, de aanbestedende diensten, tenzij het nationale recht dat deze richtlijn uitvoert anders bepaalt, de betrokken ondernemers kunnen verzoeken die informatie of documentatie binnen een passende termijn in te dienen, aan te vullen, te verduidelijken of te vervolledigen, mits dergelijke verzoeken worden gedaan met volledige inachtneming van de beginselen van gelijke behandeling en transparantie. Die bepaling is dienovereenkomstig in de implementatie van de Richtlijn in de Nederlandse regelgeving overgenomen. Het Unierecht sluit dus niet uit dat een aanbestedende dienst op grond van nationaal recht onder omstandigheden gehouden is, kort gezegd, navraag te doen en/of een inschrijver gelegenheid te geven voor herstel, aanvulling of verduidelijking.
5.4.
Uitgangspunt is desalniettemin dat een aanbestedende dienst bij de beoordeling van een inschrijving moet uitgaan van de inschrijvingen zoals die bij het sluiten van de inschrijftermijn zijn ontvangen. Het beginsel van gelijke behandeling en het daarvan afgeleide transparantiebeginsel verzetten zich in beginsel tegen de mogelijkheid dat een inschrijver zijn inschrijving nadien nog wijzigt of aanvult. Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie kan slechts in uitzonderlijke gevallen een uitzondering op voormeld uitgangspunt worden gemaakt (HvJ EU 29 maart 2012, zaak C-599/10 [SAG]). Een inschrijving kan alleen dan – na sluiting van de inschrijftermijn – nog worden verbeterd of aangevuld in geval deze een klaarblijkelijke eenvoudige precisering behoeft of als het om het rechtzetten van een kennelijke materiële fout gaat. Zo’n wijziging mag er echter niet toe leiden dat in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt voorgesteld. Het maken van een dergelijke uitzondering is uitgesloten in geval van een ontbrekend stuk dat, of ontbrekende informatie die, (uitdrukkelijk) op straffe van uitsluiting moet worden verstrekt (HvJ EU 10 oktober 2013, zaak C-336/12 [Manova]). Dit laatste is hier niet aan de orde.
5.5.
Het zorgvuldigheidsbeginsel verlangt van een aanbestedende dienst dat zij bij de voorbereiding van een beslissing de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. Dit kan onder meer betekenen dat de aanbestedende dienst moet nagaan of de
materiëleinhoud van de inschrijving waaraan een fout kleeft aan de eisen voldoet en of de fout zich voor herstel leent. Dit strookt ook met de doelstelling van aanbestedingsprocedures om overheidsopdrachten open te stellen voor mededinging.
5.6.
Een aanbestedende dienst moet een inschrijving in elk geval uitsluiten als na een voldoende zorgvuldig onderzoek blijkt dat in de inschrijvingsdocumenten, als geheel beschouwd, niet alle verlangde informatie is verstrekt die nodig is voor de inhoudelijke beoordeling van de inschrijving waarvan de juistheid – ten tijde van het sluiten van de inschrijvingstermijn – niet achteraf op objectieve wijze kan worden aangetoond. In dat geval zal immers gelden dat een aanvulling, verduidelijking en/of verbetering neerkomt op het indienen van een nieuwe inschrijving na het sluiten voor de daarvoor geldende termijn,
die – als niet alle inschrijvers daartoe gelegenheid wordt geboden – gelet op het gelijkheidsbeginsel zonder meer ontoelaatbaar is.
5.7.
Het vorenstaande betekent dat als een inschrijvingsdocument (zoals hier de Inschrijvingsstaat) na het sluiten van de inschrijvingstermijn niet of onvolledig is ingevuld, dat niet altijd meebrengt dat een aanbestedende dienst de inschrijving zonder meer ongeldig mag verklaren. Als de gevraagde informatie door de inschrijver tijdig verstrekt in de inschrijvingsdocumenten of daaruit onmiskenbaar is af te leiden, maar (alleen) niet is opgenomen in het juiste document of op de juiste plaats, dan moet de aanbestedende dienst dit in beginsel opvatten als een herstelbare vergissing. Het uitsluiten van een inschrijving op alleen deze grond vormt dan in beginsel een onaanvaardbare beperking van de toegang tot de aanbestedingsprocedure, die de eerlijke mededinging om overheidsopdrachten eerder schaadt dan bevordert. In die gevallen ligt het op de weg van de aanbestedende dienst om de inschrijver in de gelegenheid te stellen de inschrijving nader toe te lichten of te herstellen, zodat de materiële inhoud van de inschrijving – als dat nodig is – overeenstemt met de vormvereisten (zonder dat dat ertoe mag leiden dat, als gevolg van het aandragen van nieuwe informatie, in werkelijkheid een nieuwe inschrijving wordt ingediend). Is de verstrekte informatie niet volkomen duidelijk maar kan de verlangde informatie daarin wel besloten liggen, dan geldt hetzelfde.
Inhoudelijke beoordeling vorderingen [eiseres]
5.8.
Bij de inschrijving van [eiseres] ontbrak een volledige pagina van de Inschrijvingsstaat, met daarop prijzen voor 22 besteksposten. Tussen partijen is niet in geschil dat de informatie die bij inschrijving moest worden verstrekt op de niet ingediende pagina (de daar opgenomen prijzen) ook niet is verstrekt in andere inschrijfdocumenten en ook niet uit andere inschrijfdocumenten onmiskenbaar is af te leiden of daarin besloten ligt. Dit is wel vereist voor de vaststelling dat sprake is van een voor herstel vatbare fout.
5.9.
Hoewel bij de vaststelling van de economisch meest voordelige inschrijving alleen rekening wordt gehouden met de totale inschrijvingssom en niet met de afzonderlijke besteksposten en hoewel op de missende pagina maar een klein deel van de totale besteksposten staan (22 van de 271 besteksposten, die gezamenlijk 1,8% van de totale opdrachtsom vormen), raakt de informatie op de missende pagina 10 bovendien ook de kern van de inschrijving. De Provincie had die informatie nodig voor de inhoudelijke beoordeling van de inschrijving. Partijen twisten in dit verband over de vraag of de Standaard RAW Bepalingen 2020 van toepassing zijn op alleen de te sluiten overeenkomst (aldus [eiseres] ) of ook op de aanbestedingsprocedure (aldus de Provincie en [bedrijfsnaam] ). Indien dat laatste het geval is, is de Provincie op grond van de Standaard RAW Bepalingen 2020 gehouden de volledige ontleding van de inschrijvingssom te controleren en te beoordelen (hetgeen dus niet mogelijk was), terwijl dat volgens [eiseres] in dit geval anders is, omdat de Standaard RAW Bepalingen 2020 volgens haar dus niet op de aanbestedingsprocedure van toepassing zijn. Wat daar ook van zij, óók op grond van de Inschrijvingsleidraad is de ontleding van de inschrijvingssom onderdeel van de beoordeling van het subgunningscriterium prijs. In de Inschrijvingsleidraad staat immers uitdrukkelijk dat de Inschrijvingsstaat conform het bestek volledig moet worden ingevuld en op grond van het bepaalde in paragraaf 4.4.6 moet de Provincie ook (kunnen) controleren of positieve en marktconforme bedragen zijn ingevuld. Die beoordeling kon op grond van de inschrijving van [eiseres] niet plaatsvinden.
5.10.
Gelet op het vorenstaande is deze inschrijving waarbij een volledige pagina van de Inschrijvingsstaat ontbreekt niet aan te merken als een inschrijving die een klaarblijkelijke eenvoudige precisiering behoeft of waarbij een kennelijke materiële fout moet worden hersteld. Hierop strandt de primaire vordering van [eiseres] al. De vraag of het bieden van herstel zou leiden tot een nieuwe inschrijving (hetgeen overigens het geval is, nu immers 22 nieuwe prijzen moeten worden ingediend), alsmede de vraag of objectief kan worden vastgesteld of de door [eiseres] op 10 december 2024 nagezonden pagina 10 dateert van vóór het sluiten van de inschrijvingstermijn behoeven bij deze stand van zaken geen nadere beoordeling. Die vragen komen immers pas aan de orde als sprake is van een voor herstel vatbaar gebrek.
5.11.
Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. Hoewel [eiseres] enerzijds heeft gesteld dat de Standaard RAW Bepalingen 2020 niet van toepassing zijn op de aanbestedingsprocedure, stelt zij anderzijds dat de Provincie op grond van het bepaalde in artikel 01.01.04 lid 2 Standaard RAW Bepalingen 2020 een schriftelijke toelichting had moeten vragen op de ontleding van de inschrijfsom als daar onduidelijkheden over bestaan. De voorzieningenrechter is echter met [bedrijfsnaam] en de Provincie van oordeel dat dit betrekking heeft op eventueel herstel van een ingediende ontleding van de inschrijfsom. Deze bepaling biedt niet de ruimte om herstel zoals hier nodig zou zijn toe te staan.
5.12.
Het oordeel van de Provincie zoals weergegeven in de brief van 17 maart 2025, dat door de voorzieningenrechter gelet op het bovenstaande wordt gevalideerd, strookt niet met het advies van de Klachtencommissie. Dat maakt het vorenstaande echter niet anders en maakt niet dat de Provincie niet heeft kunnen besluiten de gunningsbeslissing van 29 januari 2025 in stand te laten. [eiseres] verwijst zelf ook naar de Handreiking Klachtafhandeling van 2022 waarin volgens haar in is gereguleerd dat de Provincie in beginsel is gebonden aan het advies van het door haarzelf ingeschakelde Klachtenmeldpunt. De bepaling waarin [eiseres] naar verwijst luidt:
“Het advies van het klachtenloket wordt overgenomen door de aanbestedende dienst. De aanbestedende dienst wijkt alleen af van het advies als zij hier op redelijke gronden niet in mee kan gaan en motiveert dit dan zorgvuldig.”Zoals uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt, kon de Provincie op redelijke gronden afwijken van het advies. Dat heeft zij in de brief van 17 maart 2025 ook zorgvuldig gemotiveerd.
5.13.
Slotsom is dan ook dat de primaire vordering niet toewijsbaar is. Voor de subsidiair gevorderde heraanbesteding heeft [eiseres] geen enkele grondslag gesteld. Ook die vordering is daarom niet toewijsbaar.
Vordering [bedrijfsnaam] en proceskostenveroordeling
5.14.
Nu de Provincie voornemens is de opdracht ook definitief te gunnen aan [bedrijfsnaam] , brengt voormelde beslissing mee dat [bedrijfsnaam] geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vorderingen, zodat deze worden afgewezen. [bedrijfsnaam] zal worden veroordeeld in de kosten van de Provincie, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de Provincie als gevolg van deze vorderingen extra kosten heeft moeten maken. Ondanks de afwijzing moet [eiseres] in haar verhouding tot [bedrijfsnaam] worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij. Het doel van [bedrijfsnaam] was immers te voorkomen dat de opdracht aan [eiseres] zou worden gegund, welk doel is bereikt. [eiseres] zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten van [bedrijfsnaam] . Voorts zal [eiseres] , als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Provincie.
De proceskosten van zowel [bedrijfsnaam] als de Provincie worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,00
5.15.
De door de Provincie gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] en [bedrijfsnaam] af;
6.2.
veroordeelt [bedrijfsnaam] voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de Provincie in de kosten van de Provincie, tot dusver begroot op nihil;
6.3.
veroordeelt [eiseres] in de overige proceskosten van zowel de Provincie als [bedrijfsnaam] van ieder € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiseres] € 92,00 extra aan de betreffende partij betalen, plus de kosten van betekening;
6.4.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de aan de Provincie verschuldigde proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2025.
idt