ECLI:NL:RBDHA:2025:9616

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
31 mei 2025
Zaaknummer
C/09/681837 / KG ZA 25-218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot heraanbesteding en beoordeling van aanbestedingsprocedure door UMC's

In deze zaak heeft Vodafone Libertel B.V. een kort geding aangespannen tegen de UMC's (Universitair Medische Centra) en KPN B.V. naar aanleiding van een aanbestedingsprocedure voor 'Bereikbaarheidsdiensten'. Vodafone betwist de gunningsbeslissing van de UMC's, die voornemens zijn de opdracht aan KPN te gunnen. Vodafone stelt dat de aanbestedingsstukken niet duidelijk genoeg zijn geformuleerd, wat heeft geleid tot verschillende interpretaties en inschrijvingen. De voorzieningenrechter heeft op 30 april 2025 een mondelinge behandeling gehouden en op 14 mei 2025 uitspraak gedaan. De rechter oordeelt dat de aanbestedingsstukken wel degelijk duidelijk zijn en dat er geen grond is voor heraanbesteding. De vorderingen van Vodafone worden afgewezen, en KPN wordt veroordeeld in de kosten van de UMC's. De UMC's worden ook veroordeeld in de proceskosten van Vodafone en KPN, omdat zij onduidelijkheid hebben gecreëerd over de beoordeling van de inschrijvingen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/681837 / KG ZA 25-218
Vonnis in kort geding van 14 mei 2025
in de zaak van
Vodafone Libertel B.V.te Maastricht,
eiseres,
advocaten mrs. P.F.C. Heemskerk, S. Sanders en M. van den Brink te Amsterdam,
tegen:
1.
Academisch Ziekenhuis Maastricht(in deze h.o.d.n. Maastricht UMC+) te Maastricht,
2.
Stichting Amsterdam UMCte Amsterdam,
3.
Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam (Erasmus MC)te Rotterdam,
4.
Academisch Ziekenhuis Leiden(in deze h.o.d.n. Leids Universitair Medisch Centrum) te Leiden,
5.
Stichting Radboud Universitair Medisch Centrumte Nijmegen,
6.
Academisch Ziekenhuis Groningen(in deze h.o.d.n. Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG)) te Groningen,
7.
Universitair Medisch Centrum Utrechtte Utrecht,
gedaagden,
advocaat mr. P. Bluemink te Groningen,
waarin is tussengekomen:
KPN B.V.te Rotterdam,
advocaten mrs. J.F. van Nouhuys en E.S.C. van der Hoek te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Vodafone’, ‘de UMC’s’ en ‘KPN’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en daarna overgelegde producties 1 tot en met 32;
- de door de UMC’s overgelegde conclusie van antwoord;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst subsidiair voeging.
- de brieven van de zijde van Vodafone van 8 april 2025 (met bijlage) en van 29 april 2025;
- de brief van KPN van 24 april 2025.
1.2.
Op 30 april 2025 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door Vodafone en KPN pleitnotities overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.
2. Het incident tot tussenkomst subsidiair voeging en beslissing op terbeschikkingstelling van stukken
2.1.
KPN heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen Vodafone en de UMC’s dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van de UMC’s. De UMC’s hebben hier geen bezwaar tegen gemaakt. Vodafone heeft wel bezwaar gemaakt tegen de tussenkomst, maar niet tegen de voeging. Vodafone heeft hierbij gesteld dat KPN een lege conclusie tot interventie heeft ingediend, zonder gronden. Het standpunt van KPN zal daarom pas ter zitting blijken, waardoor Vodafone daar niet deugdelijk op zal kunnen reageren. Dit is, aldus Vodafone, in strijd met de goede procesorde. Dit geldt ook voor de subsidiair gevorderde voeging, zo stelt Vodafone, maar daar verzet Vodafone zich desondanks niet tegen.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het bezwaar van Vodafone ter zitting verworpen en heeft KPN toegelaten als tussenkomende partij. KPN heeft haar belang tot tussenkomst in de incidentele conclusie onderbouwd en voldoende aannemelijk gemaakt. Dat zij haar inhoudelijke standpunt over de vorderingen van Vodafone en de onderbouwing daarvan niet voorafgaand aan de mondelinge behandeling kenbaar heeft gemaakt, staat niet aan tussenkomst in de weg. Het is in kort geding niet vereist om voorafgaand aan de zitting al verweer te voeren. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat dit onverlet laat dat zij de goede procesorde zal bewaken. Voor zover het betoog van KPN ter zitting daartoe aanleiding geeft, kan de mondelinge behandeling worden geschorst om de advocaten van Vodafone in de gelegenheid te stellen ruggenspraak te houden met hun cliënt of zal de behandeling worden aangehouden om Vodafone in de gelegenheid te stellen later nog te reageren, zo deelde de voorzieningenrechter ter zitting mee. Vodafone heeft vervolgens niet verzocht van deze mogelijkheid gebruik te mogen maken en bleek ter zitting voldoende in staat te reageren op het betoog van KPN.
2.3.
In aanloop naar de zitting heeft Vodafone de volledige dagvaarding en een groot deel van de producties aan KPN ter beschikking gesteld. Zij heeft een aantal producties niet aan KPN ter beschikking gesteld, omdat deze volgens haar bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten. KPN heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter beslist dat de door Vodafone aan KPN verstrekte informatie volstaat om KPN in de gelegenheid te stellen verweer te voeren tegen de vorderingen van Vodafone. Diverse passages uit de voorlopige gunningsbeslissing die ter discussie staat zijn door Vodafone geciteerd in de dagvaarding en de voorzieningenrechter heeft gecontroleerd dat deze citaten correct zijn overgenomen. Over die informatie beschikt KPN dus en de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat KPN daarmee over voldoende informatie beschikt om niet in haar procedurele belangen te worden geschaad. Verdere informatie uit de gunningsbeslissing of uit haar eigen inschrijving hoeft Vodafone niet te delen met KPN, nu dat bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft. Dat klemt temeer nu de telecommunicatiemarkt een zeer competitieve en concurrentiegevoelige markt is. Om diezelfde reden heeft KPN ook haar eigen inschrijving en de aan haar verzonden gunningsbeslissing niet met Vodafone gedeeld. De voorzieningenrechter heeft daarbij de mogelijkheid opengehouden dat mogelijk op onderdelen andere/nadere beslissingen zouden moeten worden genomen als het inhoudelijke debat ter zitting daartoe aanleiding zou geven. Daarvan is echter geen sprake geweest.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
De UMC’s hebben een aanbestedingsprocedure georganiseerd ten behoeve van “Bereikbaarheidsdiensten”. Inzet van de aanbestedingsprocedure is het sluiten van zeven individuele overeenkomsten met één marktpartij voor de levering van vaste en mobiele telefoniediensten voor elk van de deelnemende UMC’s. De beoogde duur van de raamovereenkomsten is vier jaar, met een mogelijkheid van verlenging van twee keer één jaar. Gunning vindt plaats op basis van de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding, waarbij het onderdeel prijs voor 30% meeweegt en kwaliteit voor 70%.
3.2.
Het onderdeel kwaliteit is onderverdeeld in 11 verschillende casussen, waarvoor in totaal 700 punten behaald kunnen worden. In dit kort geding is met name Casus 1 (Continue geborgde bereikbaarheid voor Acute Zorg (Vast & Mobiel) relevant. Voor Casus 1 kunnen maximaal 175 punten worden behaald. Indien voor casus 1 minder dan 105 punten worden behaald, leidt dat tot uitsluiting van de aanbesteding.
3.3.
Over de beoordeling van het onderdeel kwaliteit staat het volgende in paragraaf 1.5.5 van de Aanbestedingsleidraad [1] :
3.4.
Casus 1 luidt, voor zover nu relevant, als volgt:
(…)
(…)
In de casus staat vermeld dat voor vraag 1, 2 en 3 telkens maximaal 13 punten behaald kunnen worden, aan de hand van de volgende beoordelingsmatrix:
Verder vermeldt de casus het volgende over de punten die worden toegekend voor vraag 4 en 5:
3.5.
Over casus 1 zijn in de Nota van Inlichtingen de volgende vragen beantwoord:
3.6.
Vodafone, KPN en Odido hebben tijdig een geldige inschrijving ingediend. Bij brief van 26 september 2024 hebben de UMC’s medegedeeld voornemens te zijn de opdracht aan KPN te gunnen. Vodafone kon zich niet vinden in deze gunningsbeslissing en heeft daartegen een kort geding aanhangig gemaakt. Op 21 november 2024 hebben de UMC’s vervolgens de gunningsbeslissing van 26 september 2024 ingetrokken, waarna Vodafone het kort geding heeft ingetrokken.
3.7.
Op 14 februari 2025 is de nieuwe voorlopige gunningsbeslissing aan Vodafone toegezonden (hierna: de gunningsbeslissing). Uit deze gunningsbeslissing volgt dat de UMC’s voornemens zijn de opdracht te gunnen aan KPN en dat de inschrijving van Vodafone op de tweede plaats is geëindigd. De inschrijvers hebben voor Casus 1 de volgende scores behaald:
De totaalscore op het gunningscriterium kwaliteit is als volgt:
3.8.
In de gunningsbeslissing wordt, onder meer, de volgende toelichting gegeven over Casus 1:
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
3.9.
Naar aanleiding van de gunningsbeslissing heeft Vodafone schriftelijk het volgende voorgelegd aan de UMC’s:
Vodafone stelt in de brief dat de beoordeling van de inschrijvingen onjuist heeft plaatsgevonden en dat het gunningsvoornemen niet in stand kan blijven.
3.10.
Bij brief van 11 maart 2025 hebben de UMC’s als volgt gereageerd op het bezwaar van Vodafone:

4.Het geschil

4.1.
Vodafone vordert – zakelijk weergegeven – de UMC’s te gebieden:
primair:
de gunningsbeslissing in te trekken, althans hieraan geen verdere uitvoering te geven, de aanbesteding te staken en gestaakt te houden en de UMC’s te verbieden met KPN op basis van de gunningsbeslissing te contracteren;
indien en voor zover de UMC’s de opdracht nog willen vergeven, de opdracht opnieuw aan te besteden;
subsidiair:
de gunningsbeslissing in te trekken, althans hier geen verdere uitvoering aan te geven en de UMC’s te verbieden met KPN op basis van de gunningsbeslissing te contracteren;
over te gaan tot een herbeoordeling van (in elk geval) de inschrijving van Vodafone en KPN (en die van de overige inschrijvers) door een nieuwe objectieve beoordelingscommissie, conform het bepaalde in de Aanbestedingsleidraad en met inachtneming van hetgeen in dit vonnis over de herbeoordeling wordt bepaald;
indien en voor zover de UMC’s de opdracht nog willen vergeven, een nieuwe gunningsbeslissing te nemen voorzien van (opnieuw) een standstilltermijn van 20 dagen;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de UMC’s in de kosten van dit geding.
4.2.
Daartoe voert Vodafone – kort samengevat – het volgende aan. Volgens Vodafone is Casus 1, een wezenlijk onderdeel van de aanbesteding, niet op een zodanig duidelijke, precieze en ondubbelzinnige manier geformuleerd dat een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver de juiste reikwijdte van Casus 1 had kunnen begrijpen. Dit heeft aanleiding gegeven tot verschillende interpretaties, met andere inschrijvingen tot gevolg en dat moet leiden tot heraanbesteding. Als de feiten niet maken dat tot heraanbesteding moet worden besloten, dan moet subsidiair een herbeoordeling plaatsvinden, waarbij het gestelde nadeel van Vodafone niet negatief mag worden meegewogen en het gestelde voordeel van KPN niet positief mag worden meegewogen.
4.3.
De UMC’s en KPN voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4.4.
KPN vordert – zakelijk weergegeven – de UMC’s te verbieden de opdracht te gunnen aan een ander dan KPN, voorzover de UMC’s de opdracht nog willen gunnen, met veroordeling van Vodafone in de kosten van de procedure.
4.5.
Verkort weergegeven stelt KPN daartoe dat zij er belang bij heeft dat de opdracht definitief aan haar gegund wordt.
4.6.
Voor zover nodig zullen de standpunten van Vodafone en de UMC’s met betrekking tot de vorderingen van KPN hierna worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

5.1.
Uitgangspunt is dat alle voorwaarden en modaliteiten van de aanbestedingsprocedure op duidelijke, precieze en ondubbelzinnige manier in de aanbestedingsstukken moeten worden geformuleerd, zodat alle behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers de juiste draagwijdte kunnen begrijpen en op dezelfde manier kunnen interpreteren en de aanbestedende dienst kan nagaan of de inschrijvingen voldoen aan de criteria die voor de opdracht zijn gesteld. Een aanbestedende dienst moet zich bij de beoordeling van inschrijvingen houden aan de vooraf aangekondigde gunningssystematiek en mag daarvan niet afwijken. De vraag wat de gunningssystematiek die vooraf bekend is gemaakt inhoudt of hoe die moet worden uitgelegd, moet worden beantwoord aan de hand van de zogenaamde cao-norm: het komt daarbij aan op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van de aanbestedingsdocumenten, gelezen in het licht van de gehele tekst van de aanbestedingsdocumenten. Als een bepaalde eis of een gunningscriterium in de aanbestedingsdocumenten voor meerderlei uitleg vatbaar is, laat zich dat alleen door een heraanbesteding herstellen.
5.2.
Kern van het bezwaar van Vodafone is gelegen in de uitleg van de vraagstelling van Casus 1. In Casus 1 moest in vraag 1 tot en met 3 een beschrijving worden gegeven hoe de bereikbaarheid van bepaalde doelgroepen wordt ingericht en hoe daarbij geborgd is dat men te allen tijde bereikbaar is, hoe het gebruiksgemak voor gebruikers wordt geborgd en of gebruikers bereikbaar blijven op hetzelfde nummer. In vraag 4 moesten inschrijvers opgeven voor welk percentage van de medewerkers de inschrijver de opgegeven bereikbaarheid van vaste en mobiele gebruikers kan garanderen. Bij vraag 5 moest worden opgegeven voor hoeveel procent van de in vraag 4 opgegeven gebruikers een beschikbaarheid zo dicht mogelijk bij 100% kan worden gegarandeerd. Tussen partijen is niet in geschil dat 100% beschikbaarheid en bereikbaarheid door niemand gegarandeerd kan worden en dat die eis ook niet gesteld wordt.
5.3.
Vodafone stelt zich op het standpunt dat 100% beschikbaarheid en bereikbaarheid weliswaar niet als eis is gesteld, maar dat gelet op de inhoud van Casus 1 bij de beantwoording van vraag 1 tot en met 3 wel degelijk moest worden ingegaan op de telefonische bereikbaarheid van en voor de acute zorg-afdelingen
ongeacht welke storingzich voordoet. Volgens haar betekent dat, dat ook een oplossing moet worden aangeboden voor de situatie dat het volledige (eigen) netwerk van de inschrijver is uitgevallen. Dat heeft zij dan ook gedaan in haar inschrijving. Zo’n oplossing kent beperkingen, waaronder het niet meer bereikbaar zijn op hetzelfde mobiele nummer. Het is namelijk technisch niet mogelijk om op hetzelfde nummer bereikbaar te zijn als het volledige netwerk niet beschikbaar is. Dat is een beperking die geldt voor
alleaanbieders, hetgeen tussen partijen ook niet in geschil is. Vodafone heeft in haar inschrijving daarom toegelicht dat het niet altijd mogelijk is om op hetzelfde mobiele nummer bereikbaar te zijn en is daarop, ten onrechte, negatief beoordeeld, althans er is geoordeeld dat de inschrijving om die reden geen meerwaarde biedt. Dat is, aldus Vodafone, onterecht, omdat zij voor alle storingen een oplossing biedt en de oplossing die de UMC’s kennelijk wensen – te allen tijde bereikbaarheid op hetzelfde nummer – technisch niet mogelijk is. Uit de gunningsbeslissing volgt dat KPN bij Casus 1 hoger heeft gescoord en wel meerwaarde biedt, omdat zij een oplossing zou hebben aangeboden waarbij medewerkers altijd op hetzelfde nummer bereikbaar zijn, ook in geval van uitval van het gehele netwerk. Uit de reactie van de UMC’s van 11 maart 2025 blijkt bovendien dat volgens de UMC’s met Casus 1 niet is bedoeld een uitvraag te doen voor de situatie dat het gehele netwerk uitvalt. Dat is, aldus Vodafone, onnavolgbaar, omdat dat nu juist wel (ook) is uitgevraagd. Dit leidt ertoe, aldus Vodafone, dat Casus 1 in de aanbestedingsstukken niet op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze is geformuleerd en hierdoor aanleiding heeft gegeven tot verschillende interpretaties en verschillende inschrijvingen.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat Casus 1 in de aanbestedingsstukken wel degelijk op een duidelijke, precieze en ondubbelzinnige wijze is geformuleerd. Partijen zijn het er over eens dat 100% beschikbaarheid van het netwerk niet mogelijk is. Dat stond voorafgaand aan de inschrijvingen vast en is ook met zoveel woorden bevestigd in het antwoord op vraag 269 van de Nota van Inlichtingen. In vraag 4 en 5 van Casus 1 is dienovereenkomstig uitgevraagd voor welk percentage medewerkers een bereikbaarheid/beschikbaarheid
zo dicht mogelijk bij 100%kan worden gegarandeerd, waarbij weliswaar hoge beschikbaarheid is gevraagd, maar geen 100% beschikbaarheid. Hierover zijn de aanbestedingsstukken dus duidelijk. Dat laat onverlet dat inschrijvers dienden aan te geven hoe zij zouden omgaan met storingen als gevolg van gehele of gedeeltelijke uitval van het netwerk. Dat ook de situatie van volledige uitval van het eigen netwerk is uitgevraagd blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook duidelijk uit de volledige tekst van Casus 1, en dan met name de zin “De telefonische bereikbaarheid van de acute zorg moet voor iedereen te allen tijde beschikbaar zijn ongeacht welke storing zich ook voor doet”. Hieruit volgt dat, ondanks dat geen 100% beschikbaarheid aangeboden hoeft te worden, ook moet worden beschreven wat kan/moet worden gedaan bij volledige uitval van het netwerk.
5.5.
Gebleken is dat ook de UMC’s en KPN zich op het standpunt stellen dat de uitvraag in vraag 1 tot en met 3 mede betrekking had op de situatie van een volledige storing op het eigen netwerk én dat zij stellen dat KPN dat in haar inschrijving ook daadwerkelijk heeft meegenomen. Uit de door Vodafone overgelegde verklaring van Odido – naast Vodafone en KPN de enige andere inschrijver – volgt dat ook Odido de aanbestedingsstukken op deze manier heeft uitgelegd. Gelet op dit alles is van aanbestedingsstukken die voor meerderlei uitleg vatbaar zijn geen sprake en daarom is er geen grond voor heraanbesteding. Hierop strandt de primaire vordering van Vodafone.
5.6.
Dat er na de gunningsbeslissing discussie is ontstaan over de inschrijving van KPN is desondanks niet verwonderlijk. De UMC’s hebben immers bij hun motivering en de daarop volgende nadere toelichting zelf (onbedoeld) de nodige onduidelijkheid gecreëerd over de vraag of KPN in haar inschrijving daadwerkelijk ook is ingegaan op de mogelijkheid van volledige uitval van het netwerk. In de aan Vodafone toegezonden gunningsbeslissing staat namelijk expliciet vermeld dat KPN een technische oplossing heeft geboden “
waardoor een gebruiker altijd bereikbaar is op hetzelfde nummer, ook in geval van uitval van het netwerk.”Toen Vodafone daar vervolgens navraag naar deed – omdat, zoals vast staat tussen partijen, bereikbaarheid op hetzelfde nummer bij uitval van het hele netwerk technisch niet mogelijk is – antwoordden de UMC’s in het bericht van 11 maart 2025 als volgt (zie ook onder 3.10):
“In onze gunningsbeslissing hebben wij niet gesteld dat KPN een technische oplossing aanbiedt voor een exceptionele overmachtssituatie als gevolg waarvan het gehele (radio) netwerk uitvalt. Uitval van het gehele (radio) netwerk is door ons niet beschreven en overigens ook niet uitgevraagd. Integendeel. Wij begrijpen dat een dergelijk exces niet te voorkomen is. Dit is mede de reden waarom in de uitvraag geen 100% beschikbaarheid is geëist. Een normaal oplettende inschrijver moet hebben begrepen dat de motivering van de score van KPN is verstrekt met inachtneming van onze uitvraag en daarmee (dus) niet bedoeld is dat KPN 100% bereikbaarheid aanbiedt bij een totale uitval van het radionetwerk.
KPN scoort uitstekend omdat zij een zeer hoge bereikbaarheid en beschikbaarheid aanbiedt, doordat zij via slimme (technische & architecturale) oplossingen in het eigen netwerk maatregelen heeft genomen waardoor een individu altijd bereikbaar blijft op hetzelfde nummer, met dezelfde functionaliteiten, ook in gevallen waarbij onderdelen van het netwerk van KPN uitvallen.”
De UMC’s stellen in dit bericht dus expliciet dat uitval van het gehele (radio) netwerk niet is beschreven en niet is uitgevraagd. Niet onbegrijpelijk is dat Vodafone hierop is aangeslagen en vervolgens heeft aangenomen dat KPN in haar inschrijving in het geheel niet is ingegaan op de mogelijkheid van een volledige uitval van het netwerk. Gebleken is echter dat de UMC’s (uitgaande van het gegeven dat 100% beschikbaarheid voor geen enkele inschrijver haalbaar is) slechts hebben bedoeld te zeggen dat KPN ook bij uitval van
onderdelenvan het netwerk slimme maatregelen heeft aangeboden waarbij bereikbaarheid op hetzelfde nummer gewaarborgd wordt en dat KPN tevens heeft gegarandeerd dat de
totaleuitval van het netwerk wordt beperkt tot een absoluut minimum, en dat zij allerlei maatregelen heeft beschreven die voorkomen dat de functionaliteit geheel verloren gaat en wat zij doet ingeval van volledige uitval om te komen tot een zo spoedig mogelijk herstel van functionaliteit. De voorzieningenrechter gaat voorshands uit van de juistheid van deze informatie die door de UMC’s en KPN is verstrekt. Weliswaar heeft de voorzieningenrechter geen inzage gehad in de inschrijving van KPN, maar zij mag in redelijkheid afgaan op de ter zake door de UMC’s gegeven informatie. Dat klemt te meer nu de stelling van de UMC’s en KPN dat KPN zich wel degelijk in haar inschrijving rekenschap heeft gegeven van de situatie van volledige uitval van het netwerk wordt ondersteund door de door KPN genoemde en bij alle partijen bekende percentages/volledige uitvalgegevens, zoals opgenomen in de pleitnota van KPN. Daaruit blijkt dat die uitvalcijfers van KPN (veel) gunstiger zijn dan die van Vodafone. Daarmee is overigens direct verklaarbaar dat KPN meer punten heeft gekregen dan Vodafone.
5.7.
Maar zelfs indien er van zou moeten worden uitgegaan dat gehele uitval van het netwerk door KPN in haar inschrijving niet of niet goed is meegenomen/beschreven kan dat Vodafone in dit geval niet baten. Immers, als veronderstellenderwijs zou moeten worden aangenomen dat KPN op de mogelijkheid van gehele uitval van het netwerk in haar inschrijving ten onrechte niet (voldoende) is ingegaan, dan is dat geen reden voor heraanbesteding maar is er op dat punt sprake geweest van een
beoordelingsfout. Dan heeft KPN voor vraag 1 van Casus 1 immers de maximale score gehaald, terwijl zij op een deel van de casus niet is ingegaan, terwijl de uitvraag eenduidig was. Op zichzelf rechtvaardigt dat de subsidiair gevorderde herbeoordeling. Een herbeoordeling op dit punt zal er echter nooit toe kunnen leiden dat Vodafone op een andere (hogere) plek in de rangorde zal eindigen. Immers, ook als KPN voor vraag 1 tot en met 3 van Casus 1 in het geheel géén punten zou behalen en Vodafone daarvoor juist de maximale score zou behalen, dan heeft Vodafone in totaal nog altijd minder punten dan KPN. KPN heeft thans 626 punten gehaald en zou zonder punten op vraag 1 tot en met 3 een totaal van 593 punten scoren. Vodafone heeft nu een score van 526 punten en zou indien zij bij vraag 1 tot en met 3 het maximale aantal punten zou krijgen, maximaal 541 punten scoren. KPN zou dan dus nog steeds als eerste in de rangorde eindigen. Ook indien Odido in de herbeoordeling zou worden betrokken zou het eindresultaat niet anders kunnen zijn. Dat een eventuele herbeoordeling ook op andere aspecten van de inschrijving zou moeten zien, is niet aannemelijk geworden. Vodafone stelt weliswaar dat Casus 1 impact heeft op Casus 4, maar dat er bij Casus 4 sprake is geweest van beoordelingsfouten heeft zij onvoldoende onderbouwd. Bij deze stand van zaken zou een herbeoordeling niet tot een relevante wijziging van het eindoordeel kunnen leiden, zodat Vodafone geen belang heeft bij toewijzing van de subsidiaire vordering.
5.8.
Slotsom is dan ook dat de vorderingen van Vodafone zullen worden afgewezen. Nu de UMC’s voornemens zijn de opdracht ook definitief te gunnen aan KPN, brengt voormelde beslissing mee dat KPN geen belang (meer) heeft bij toewijzing van haar vordering, zodat deze zal worden afgewezen. KPN zal ten aanzien van de door haar ingestelde vordering worden veroordeeld in de kosten van de UMC’s, welke kosten worden begroot op nihil, nu niet is gebleken dat de UMC’s als gevolg van deze vorderingen extra kosten hebben moeten maken.
5.9.
Hoewel Vodafone de in het ongelijk gestelde partij is, ziet de voorzieningenrechter in dit geval aanleiding ten aanzien van de door Vodafone ingestelde vorderingen de UMC’s in de proceskosten van Vodafone en KPN te veroordelen. Gezien het feit dat de UMC’s in de gunningsbeslissing en in het bericht van 11 maart 2025 zelf de nodige onduidelijkheid hebben gecreëerd over de manier waarop zij Casus 1 hebben beoordeeld is het aan hen te wijten dat Vodafone aanleiding zag dit kort geding te entameren. Door feitelijk pas ter zitting goed duidelijk te maken dat de mogelijkheid van volledige uitval van het netwerk wel degelijk onderdeel is van Casus 1 en als zodanig ook door KPN is besproken in haar inschrijving, zijn de kosten van dit kort geding feitelijk nodeloos door de UMC’s veroorzaakt, zodat zij de proceskosten voor hun rekening moeten nemen, zowel in de verhouding tot Vodafone als in de verhouding tot KPN.
5.10.
De proceskosten van Vodafone worden begroot op:
- dagvaarding (7 maal € 119,40) € 835,80
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.834,80
5.11.
De proceskosten van KPN worden begroot op:
- griffierecht € 714,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,00
5.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van Vodafone en KPN af;
6.2.
veroordeelt KPN voor wat betreft de door haar ingestelde vorderingen jegens de UMC’s in de kosten van de UMC’s, tot dusver begroot op nihil;
6.3.
veroordeelt de UMC’s in de overige proceskosten van zowel Vodafone als KPN van € 2.834,80 voor Vodafone en van € 1.999,00 voor KPN, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als de UMC’s niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten de UMC’s € 92,00 extra aan de betreffende partij betalen, plus de kosten van betekening;
6.4.
veroordeelt de UMC’s in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.
idt

Voetnoten

1.Partijen zijn het erover eens dat met de eerste ‘slecht’ wordt bedoeld ‘niet’.