ECLI:NL:RBDHA:2025:9648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
NL24.51827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing reguliere verblijfsaanvraag op humanitaire gronden en de belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 mei 2025, wordt de afwijzing van een reguliere verblijfsaanvraag met als verblijfsdoel 'humanitair niet tijdelijk' door de minister van Asiel en Migratie beoordeeld. De eiser, die geen geldig paspoort kan overleggen, is van mening dat hij ten onrechte is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het paspoortvereiste. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet in staat is om een paspoort te verkrijgen van de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank benadrukt dat eiser nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en dat zijn verblijfsrecht altijd precair is geweest. De belangenafweging met betrekking tot het privéleven van eiser, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM, valt in het nadeel van eiser uit. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met het EVRM. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51827
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en

de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. R.V. Bekker).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de aanvraag van eiser terecht is afgewezen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een vergunning met het verblijfsdoel ‘humanitair niet tijdelijk’. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 7 augustus 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 december 2024 op het bezwaar van eiser is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 17 april 2025 op zitting behandeld, samen met het beroep en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van eiser met betrekking tot het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel medische behandelingi. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser, mevrouw K. Lazar als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit
3. De minister heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij niet voldoet aan het paspoortvereiste en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij van dit vereiste moet worden vrijgesteld. Ook komt eiser niet op grond van zijn in Nederland opgebouwde privéleven in aanmerking voor de gevraagde verblijfsvergunning. De afwijzing van de aanvraag van eiser is niet in strijd met artikel 8 van het EVRMii, aldus de minister. Dit omdat de belangen van de Nederlandse overheid bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder wegen dan het belang van eiser om zijn privéleven in Nederland uit de oefenen. Ook komt eiser volgens de minister niet ambtshalve in aanmerking voor een verblijfsvergunning en wordt hem geen uitstel van vertrek op grond van medische redenen verleend.

Had de minister eiser vrij moeten stellen van het paspoortvereiste?

4. Eiser is van mening dat hij vrijgesteld had moeten worden van het paspoortvereiste. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hij zich meermaals heeft ingespannen om een paspoort te verkrijgen maar dat dit niet is gelukt. Eiser wordt namelijk weggestuurd door de Algerijnse ambassade en kan daarom niet in het bezit komen van een geldig document voor grensoverschrijding.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken dat eiser voldoet aan de voorwaarden om vrijgesteld te worden van het paspoortvereiste. Om voor vrijstelling van het paspoortvereiste in aanmerking te kunnen komen, is het aan de vreemdeling om te onderbouwen dat hij door de autoriteiten van zijn land van herkomst niet of niet meer in het bezit gesteld kan worden van een geldig paspoort. Ook moet hij aantonen dat hij zelf al het mogelijke heeft gedaan om door zijn eigen autoriteiten in het bezit gesteld te worden van een geldig paspoort.iii Nu eiser zijn gestelde pogingen tot het verkrijgen van een paspoort en zijn stelling dat hij wordt weggestuurd door de Algerijnse autoriteiten op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, voldoet hij niet aan deze voorwaarde. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Heeft de minister in het licht van artikel 8 van het EVRM de belangen op juiste wijze gewogen?

6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser een zekere mate van privéleven heeft opgebouwd in Nederland. De minister heeft daarom in het bestreden besluit een belangenafweging gemaakt om te bepalen of afwijzing van de aanvraag van eiser strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM. De minister overweegt in het bestreden besluit dat dit niet het geval is.
7. Eiser is van mening dat de minister ten onrechte heeft geoordeeld dat de belangenafweging in zijn nadeel uitvalt. In zijn beroepsgronden voert eiser hiertoe aan dat hij nauwe banden heeft met Nederland. Hij wijst er in dat kader op dat hij al heel lang in Nederland verblijft, meer dan een kwart eeuw, en dat hij hier nauwe vriendschappen heeft opgebouwd. Gedurende deze periode heeft hij ook procedureel rechtmatig verblijf en uitstel van vertrek op grond van zijn medische situatie gehad, zodat niet steeds sprake is geweest van illegaal verblijf. Verder stelt eiser dat zijn banden met Algerije maar zeer beperkt zijn. De minister gaat er namelijk ten onrechte vanuit dat hij tot zijn dertigste in Algerije heeft gewoond. Eiser heeft vanaf zijn zesde jaar niet meer in Algerije maar in Frankrijk gewoond. De minister had niet zomaar aan dit verblijf in Frankrijk voorbij mogen gaan, maar had hier onderzoek naar moeten doen. Verder vindt eiser dat de minister zijn criminele antecedenten niet meer in zijn nadeel mocht meewegen, omdat hij al zes jaar niet meer in aanraking is gekomen met de politie. Tenslotte is zijn slechte gezondheidssituatie onvoldoende in zijn voordeel meegenomen in de belangenafweging. Hij verwijst hiertoe naar een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 16 juni 2023 en stelt dat zijn medische situatie sindsdien niet is verbeterd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de belangenafweging met betrekking tot het privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitvalt. De minister heeft terecht overwogen dat eiser in Nederland nooit een verblijfsvergunning heeft gehad, dat het hier dus gaat om eerste toelating en dat eiser het privéleven in Nederland heeft opgebouwd terwijl hij hier illegaal (of met onzeker verblijfsrecht) verbleef. De omstandigheid dat eiser in bepaalde perioden procedureel rechtmatig verblijf of uitstel van vertrek in Nederland heeft gehad, leidt niet tot een ander oordeel in deze. Eén en ander laat namelijk onverlet dat eiser in Nederland nooit een verblijfsvergunning heeft gehad en dat zijn verblijfsrecht altijd precair is geweest, waar hij zich ook van bewust moet zijn geweest. Ook staan deze korte perioden van procedureel rechtmatig verblijf of uitstel van vertrek niet in verhouding tot de perioden waarin eiser sinds 1998 illegaal in Nederland heeft verbleven. De gevolgen van deze bewuste keuze om privéleven in Nederland aan te gaan dan wel te blijven uitoefenen tijdens illegaal verblijf komen in overwegende mate voor rekening en risico komt van eiser. In een dergelijk situatie is uitzetting slechts in ‘uitzonderlijke omstandigheden’ (exceptional circumstances) in strijd met artikel 8 van het EVRM.iv
9. De minister heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zich op het punt van het privéleven uitzonderlijke omstandigheden, zoals hiervoor bedoeld, voordoen die maken dat de belangenafweging alsnog in zijn voordeel moet uitvallen. Ten aanzien van eisers binding met Nederland heeft de minister in het voordeel van eiser meegewogen dat hij de Nederlandse taal spreekt, hier een vriendenkring heeft opgebouwd, in het verleden opleidingen heeft gevolgd en uiteenlopende (vrijwilligers)activiteiten heeft verricht. De minister heeft hieraan echter geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen, nu het geworteld zijn in Nederland inherent is aan een jarenlang verblijf hier. De minister heeft daarbij verder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser nog steeds binding heeft met Algerije, nu hij in dat land is geboren en een groot deel van zijn leven daar heeft gewoond. Aan de stelling van eiser dat hij maar zeer geringe banden heeft met Algerije omdat hij sinds zijn zesde jaar in Frankrijk heeft verbleven, heeft de minister geen geloof hoeven hechten. Ook heeft de minister hier geen nader onderzoek naar hoeven doen. Het is namelijk aan eiser om deze stelling nader te onderbouwen met bewijsstukken, hetgeen hij heeft nagelaten. De door eiser in beroep overgelegde verklaring van de heer [naam] , inhoudende dat hij eiser in de jaren ’90 kende toen hij in Parijs woonde, leidt niet tot een ander oordeel en vormt ook geen reden voor nader onderzoek, nu dit geen objectief verifieerbaar stuk betreft. Ook heeft de minister geen doorslaggevend belang hoeven toekennen aan de medische problematiek van eiser. Eiser heeft immers niet met (actuele) medische stukken onderbouwd dat deze problematiek voor hem een onoverkomelijk obstakel vormt om zich weer in Algerije te kunnen vestigen. Eiser heeft in het geheel geen medische stukken ter onderbouwing van zijn huidige gezondheidssituatie overgelegd. Eiser beroept zich in dit kader op het BMA advies van 16 juni 2023 maar heeft zijn stelling dat zijn gezondheidssituatie sindsdien niet is verbeterd, op geen enkele wijze nader onderbouwd.
10. De minister heeft verder het strafrechtelijk verleden van eiser in zijn nadeel mee mogen wegen in de belangenafweging. Hierbij heeft de minister niet ten onrechte betekenis toegekend aan de omstandigheid dat eiser over een langere periode verschillende keren is veroordeeld voor het plegen van (ernstige) misdrijven. Eiser heeft niet eenmaal maar bij herhaling gedurende langere termijn inbreuken gepleegd op de openbare orde en schade berokkent aan de Nederlandse samenleving. De omstandigheid dat hij inmiddels geruime tijd niet meer in aanraking is gekomen met de politie is op zichzelf een positieve ontwikkeling maar maakt niet dat in het kader van de belangenafweging aan de gepleegde misdrijven in het geheel geen gewicht meer kan worden toegekend. Bovendien heeft de minister er in het verweerschrift terecht op gewezen dat eiser een zogenoemde derdelander is waardoor het verzwaarde unierechtelijke openbare orde-criterium niet op hem van toepassing is.
11. Gelet op het voorgaande, en alle feiten en omstandigheden in samenhang beschouwd, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang van eiser bij uitoefening van zijn privéleven in Nederland minder zwaar weegt dan het algemeen belang van Nederland bij het niet toestaan van verblijf aan eiser in Nederland. De minister heeft terecht het standpunt ingenomen dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.

Had de minister eiser ambtshalve een vergunning moeten verlenen voor medische behandeling?

12. De minister heeft eiser ook niet ten onrechte niet ambtshalve in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor medische behandeling. Niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de aan de hieraan verbonden voorwaarde dat de financiering van die medische behandeling deugdelijk is geregeld.v Wat eiser hierover in beroep aanvoert, namelijk dat dit komt doordat hij door zijn verblijfsstatus en gezondheid niet kan werken, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit zijn namelijk geen omstandigheden die tot vrijstelling van deze voorwaarde kunnen leiden. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke - van Dort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Zaaknummers NL25.8122 (beroep) en NL24.39977 (voorlopige voorziening).
ii Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
iii Overeenkomstig het beleid als beschreven in B1/4.2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
iv Dit standpunt van de minister is in overeenstemming met de vaste rechtspraak van het EHRM op dit punt, waaronder het arrest in de zaak Jeunesse tegen Nederland van 3 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, en het arrest van 4 december 2012 in de zaak Butt tegen Noorwegen, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709.
v Artikel 3:46, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).