ECLI:NL:RBDHA:2025:9670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/09/24/117 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder schone lei in de zaak van de heer [naam 1]

In deze zaak heeft de heer [naam 1] een verzoek tot schuldsanering ingediend, maar de bewindvoerder heeft op 19 februari 2025 een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de regeling ingediend. De rechtbank heeft op 26 mei 2025 geoordeeld dat de heer [naam 1] niet te goeder trouw is geweest met betrekking tot een openstaande vordering van [bedrijfsnaam 1] B.V. van € 10.952,37, die hij niet had gemeld bij zijn toelatingsverzoek tot de WSNP. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heer [naam 1] zich als eigenaar van de boot heeft gepresenteerd en dat hij verantwoordelijk is voor de kosten van de reparatie. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat er een vordering van het CJIB op de heer [naam 1] bestaat van € 4.242,12, die hij eveneens niet had gemeld. Gezien deze feiten heeft de rechtbank besloten de schuldsaneringsregeling van de heer [naam 1] tussentijds te beëindigen zonder schone lei, wat betekent dat schuldeisers hun vorderingen weer op hem kunnen verhalen. De rechtbank heeft de vergoeding van de bewindvoerder vastgesteld op € 3.106,18, voor zover de boedel toereikend is, en opdracht gegeven om een eventueel resterend boedelsaldo te verdelen onder de schuldeisers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
insolventienummer: C/09/24/117 R
vonnis van 26 mei 2025
in de schuldsaneringsregeling van:
[naam 1]
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
advocaat: mr. T.F.W. Bijloo.
Waar deze zaak over gaat
De heer [naam 1] zit in de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). De bewindvoerder heeft een verzoek tot tussentijdse beëindiging gedaan. De rechtbank beoordeelt nu of dat verzoek moet worden toegewezen. Als dat gebeurt wordt de WSNP zonder schone lei beëindigd voor de oorspronkelijke einddatum van die regeling. Dat betekent dat schuldeisers hun vorderingen weer op de heer [naam 1] kunnen verhalen.
De rechtbank zal het verzoek van de bewindvoerder toewijzen. Zij legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.1. Verloop van de procedure

1.1.
De heer [naam 1] is op 28 november 2024 toegelaten tot de WSNP. Daarbij is
mr. L. Mundt tot rechter-commissaris en P. Adam (Adam & Noordzij Bewindvoering) te Zuid-Beijerland tot bewindvoerder benoemd.
1.2.
De looptijd van de regeling loopt af op 28 mei 2026.
1.3.
De bewindvoerder heeft op 19 februari 2025 een verzoek tot tussentijdse beëindiging van de regeling gedaan.
1.4.
Het verzoek is op de zitting van 12 mei 2025 behandeld. Op die zitting verschenen:
- de heer [naam 1] , bijgestaan door mr. Bijloo,
- de bewindvoerder,
- [naam 2] , beschermingsbewindvoerder Finad Dienstverlening,
- [naam 3] , namens [bedrijfsnaam 1] B.V.
1.5.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
De bewindvoerder verzoekt de Wsnp-regeling van de heer [naam 1] tussentijds te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 sub e en f Fw. Daaraan legt de bewindvoerder – samengevat – het volgende ten grondslag. De heer [naam 1] heeft bij toelating geen melding gemaakt van een vordering van [bedrijfsnaam 1] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). Dit betreft een openstaande factuur d.d. 28 augustus 2024 ten bedrage van € 10.952,37. Deze factuur ziet op de reparatie van een boot. [bedrijfsnaam 1] heeft de boot pas na betaling willen meegeven, maar de heer [naam 1] heeft de boot na een proefvaart niet meer teruggebracht. Volgens de bewindvoerder zou de rechtbank de heer [naam 1] niet tot de Wsnp hebben toegelaten indien zij wetenschap had gehad van de vordering van [bedrijfsnaam 1] .
2.2.
De rechtbank moet beoordelen of het verwijt dat de heer [naam 1] door de bewindvoerder wordt gemaakt gegrond is en als dat zo is, of dat dan ook moet leiden tot tussentijdse beëindiging van de regeling.
2.3.
De heer [naam 1] betwist dat [bedrijfsnaam 1] een vordering op hem heeft. Hij voert aan dat de desbetreffende boot niet van hem is en dat hij geen opdracht heeft gegeven tot het verrichten van werkzaamheden aan de boot. Volgens hem heeft hij enkel de bevriende eigenaar van de boot willen helpen en was hij slechts aanwezig bij gesprekken over de reparatie van de boot. De boot is na de proefvaart niet teruggebracht omdat de motor in brand is gevlogen.
2.4.
In dit verband komt het er op neer of [bedrijfsnaam 1] een vordering op de heer [naam 1] heeft en – indien dit het geval is – of die vordering in de weg zou hebben gestaan aan toewijzing van het Wsnp-verzoek. Daarvoor moet dus aannemelijk zijn dat [bedrijfsnaam 1] terecht claimt dat zij een vordering op de heer [naam 1] heeft. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
2.5.
De boot is klaarblijkelijk via [naam 4] bij [bedrijfsnaam 1] terecht gekomen waarna de heer [naam 1] zich bij [bedrijfsnaam 1] heeft gemeld. Uit de schriftelijke verklaringen van
[naam 3] , [naam 5] en [naam 6] komt naar voren dat de heer [naam 1] zich daarbij als eigenaar presenteerde en te kennen heeft gegeven dat hij het vertrouwen in (de technische vaardigheden van) [naam 4] had verloren. Het is aannemelijk dat daarbij een reparatieopdracht aan [bedrijfsnaam 1] is gegeven. Aangezien niet is gebleken dat er van de zijde van de eigenaar van de boot – wie dat ook mag zijn – anderen bij de besprekingen aanwezig waren, is aannemelijk dat de heer [naam 1] heeft ingestemd met het lichten van de boot en opdracht tot reparatie heeft gegeven. Niet is gebleken dat hij daarbij kenbaar heeft gemaakt dat hij namens iemand anders handelde. De heer [naam 1] heeft zijn contactgegeven bij [bedrijfsnaam 1] achtergelaten. Dit alles maakt dat de rechtbank het aannemelijk acht dat de heer [naam 1] de reparatieopdracht heeft verstrekt en aansprakelijk is voor de daaraan verbonden kosten zoals bij hem in rekening zijn gebracht bij factuur van 28 augustus 2024 ten bedrage van € 10.952,37. De omstandigheid dat [bedrijfsnaam 1] een deel van dit factuurbedrag – klaarblijkelijk op telefonisch verzoek van de heer [naam 1] – (ook) in rekening heeft gebracht bij [bedrijfsnaam 2] ( [naam 4] ) maakt dit alles niet anders.
2.6.
De rechtbank gaat er dus van uit dat [bedrijfsnaam 1] een vordering van € 10.952,37 op de heer [naam 1] heeft. Dit maakt niet zonder meer dat de heer [naam 1] niet te goede trouw was aanzien van het ontstaan van deze vordering. De rechtbank is echter van oordeel dat de heer [naam 1] niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het onbetaald laten van deze vordering. Door of namens de heer [naam 1] is niet weersproken dat van de zijde van [bedrijfsnaam 1] te kennen is gegeven dat de boot pas na betaling aan hem mee zou worden meegegeven. Ter gelegenheid van een proefvaart heeft de heer [naam 1] een medewerker van [bedrijfsnaam 1] achtergelaten en is hij weggevaren. Dat hij vervolgens de boot niet heeft kunnen terugbrengen vanwege een motorbrand is weinig overtuigend. Indien dit daadwerkelijk het geval zou zijn geweest, had hij contact kunnen opnemen met [bedrijfsnaam 1] om [bedrijfsnaam 1] in de gelegenheid te stellen de boot terug te slepen.
2.7.
Bovendien had het op de weg van de heer [naam 1] gelegen de door [bedrijfsnaam 1] geclaimde vordering bij zijn verzoek tot toepassing van de Wsnp te melden en toe te lichten, ook wanneer hij het daarmee niet eens was. Dit heeft hij niet gedaan. Indien dit op de toelatingszitting bekend zou zijn geworden, zou dit een reden zijn geweest om het Wsnp-verzoek af te wijzen omdat dan onvoldoende aannemelijk was geworden dat de heer [naam 1] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht naar behoren zou nakomen.
2.8.
Voorts is het de rechtbank gebleken dat het CJIB een vordering op de heer [naam 1] heeft van € 4.242,12. Deze vordering ziet op een geldboetevonnis en 7 verkeersboetes. Ter zitting is door de beschermingsbewindvoerder aangevoerd dat deze boetes ten tijde van de behandeling van het Wsnp-verzoek – in het kader van een eerdere schuldsanering – waren voldaan. De rechtbank kan hier niet van uitgaan aangezien deze boetes volgens een op 9 mei 2025 door het CJIB verstrekt overzicht nog steeds openstaan.
2.9.
Een schuldenaar is niet te goeder trouw ten aanzien van het ontstaan van de genoemde vorderingen. Bij het Wsnp-verzoek is alleen melding gemaakt van een strafbeschikking d.d. 11 december 2023 van wegens ‘besturen motorvoertuig na ongeldigverklaring’. De rechtbank heeft hiervoor de hardheidsclausule toegepast vanwege de verwachting dat er niet meer strafbeschikkingen of boetes zullen worden opgelegd, omdat [naam 1] inmiddels in het bezit van een geldig rijbewijs was. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep op de hardheidsclausule niet zou zijn gehonoreerd indien de rechtbank bij het toepassingsverzoek ook was geïnformeerd over het geldboetevonnis en 7 verkeersboetes.
2.10.
Het vorenstaande maakt dat is gebleken van feiten en omstandigheden die op het tijdstip van het indienen van het Wsnp-verzoek reeds bestonden en een reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 288 lid 1 Fw. De Wsnp-regeling van de heer [naam 1] zal daarom zonder schone lei tussentijds worden beëindigd.
2.11.
De rechtbank zal de vergoeding van de bewindvoerder vaststellen en de bewindvoerder opdracht geven een eventueel resterend boedelsaldo te verdelen onder de schuldeisers.

3.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt de schuldsaneringsregeling tussentijds;
- stelt de vergoeding van de bewindvoerder vast op € 3.106,18 (inclusief de verschuldigde omzetbelasting), voor zover de boedel toereikend is;
- geeft opdracht aan de bewindvoerder om een eventueel resterend boedelsaldo -na voldoening van de vergoeding van de bewindvoerder en de kosten- te verdelen onder de schuldeisers.
Dit is de beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met F.J. Knaap LL.B., griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die dat volgens de Faillissementswet mag gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.