ECLI:NL:RBDHA:2025:9697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
11623922 EJ VERZ 25-81489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsverhouding tussen een statutair bestuurder en de vennootschap PureCE B.V. in het kader van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], een statutair bestuurder van PureCE B.V., en de vennootschap zelf. De kern van de zaak betreft de vraag of de rechtsverhouding tussen [verzoeker] en PureCE moet worden gekwalificeerd als een arbeidsovereenkomst of als een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter oordeelt dat de rechtsverhouding als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, omdat [verzoeker] gedurende een lange periode fulltime voor PureCE heeft gewerkt, onder leiding van [naam], en niet zelfstandig beslissingen kon nemen. Dit betekent dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door PureCE niet rechtsgeldig was, omdat deze niet was geschied met instemming van [verzoeker] en zonder toestemming van het UWV. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verzoeker] recht heeft op een billijke vergoeding van € 25.920,= en een transitievergoeding van € 4.801,85, beide te vermeerderen met wettelijke rente. De kantonrechter heeft de verzoeken van PureCE om [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren afgewezen en de proceskosten aan PureCE opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Gouda
Zaaknummer: 11623922 EJ VERZ 25-81489
Beschikking van de kantonrechter d.d. 28 mei 2025 in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. P.M.M. van der Loo,
tegen
de besloten vennootschap
PureCE B.V.,
statutair gevestigd Rotterdam, kantoorhoudende te Waddinxveen,
verwerende partij,
hierna te noemen: PureCE,
gemachtigde: mr. J.J. Hofland.

1.Het verloop van de procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de navolgende stukken, waaruit tevens het verloop van de procedure blijkt:
- het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 28 maart 2025 (per e-mail) / 2 april 2025 (per post);
- het verweerschrift;
- het e-mailbericht met bijlage d.d. 2 mei 2025 van mr. Van der Loo;
- de spreekaantekeningen van mr. Van der Loo;
- de spreekaantekeningen van mr. Hofland;
- de aantekeningen die de griffier heeft gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak op 7 mei 2025.

2.De beoordeling

2.1
[verzoeker] verzoekt in deze procedure, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
A. Bij wijze van voorlopige voorziening:
1. de veroordeling van PureCE om haar met ingang van 1 februari 2025 voor de duur van deze procedure te betalen een bedrag ad € 4.000,= bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag;
B. In de hoofdzaak:
Primair
2. de opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen d.d. 23 december 2024 door PureCE te vernietigen;
3. PureCE te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van het loon ad € 4.000,= bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag vanaf 1 februari 2025 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
dan wel, voor het geval [verzoeker] berust in de opzegging:
4. PureCE te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke transitievergoeding ad € 4.801,50 bruto;
5. PureCE te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de billijke vergoeding ad € 105.600,= bruto;
Subsidiair:
6. voor het geval de arbeidsovereenkomst op 31 januari 2025 rechtsgeldig is geëindigd, PureCE te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke transitievergoeding ad € 4.801,50 bruto;
Primair en subsidiair:
7. PureCE te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening;
8. PureCE te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2
[verzoeker] legt het volgende aan haar verzoeken ten grondslag. Zij heeft op 10 augustus 2021 een eenmanszaak opgericht: [handelsnaam] . Zij is op 1 oktober 2021 via een detacheringsbureau onder de naam [handelsnaam] bij PureCE gaan werken. Haar werkzaamheden bij PureCE bestonden uit administratieve werkzaamheden, waaronder het registreren van medische hulpmiddelen en producten in een daarvoor bestemd medisch notificatiesysteem (NOTIS). Het externe toezicht op haar registratiewerkzaamheden was belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Medio juni 2022 heeft [naam] ( [naam] ), aandeelhouder en bestuurder van PureCE, aan [verzoeker] voorgesteld om voor PureCE te komen werken zonder tussenkomst van het detacheringsbureau. Dit heeft geresulteerd in de Managementovereenkomst die partijen met ingang 1 oktober 2022 hebben gesloten. Op voorstel van [naam] zou [verzoeker] met ingang van 1 oktober 2022 ook worden benoemd tot (statutair) bestuurder van PureCE. Voor zover [verzoeker] bekend is er geen benoemingsbesluit genomen. Wel is zij met ingang van 1 oktober 2022 in het Handelregister ingeschreven als statutair bestuurder van PureCE. De daarvoor benodigde documenten heeft zij bij de KvK ingediend. [verzoeker] was de enige medewerker bij PureCE. Haar taken en verantwoordelijkheden zijn gaandeweg, op verzoek van [naam] , steeds verder uitgebreid. Zij zorgde onder meer voor de financiële administratie en werkte als regulatory affairs specialist. Zij vervulde de rol van Person Responsible for Regulatory Compliance en was in het kader van het notificeren van de medische hulpmiddelen en dergelijke jegens de IGJ verantwoordelijk voor de naleving van wet- en regelgeving. Zij was het aanspreekpunt voor de IGJ. In januari 2024 heeft [naam] aan [verzoeker] te kennen gegeven dat PureCE financieel in zwaar weer verkeerde. De kosten waren te hoog opgelopen. [verzoeker] kreeg de ‘keuze’ tussen een 0-urencontract of een aanzienlijk lagere beloning. De werkzaamheden die zij moest uitvoeren en haar verantwoordelijkheden bleven echter ongewijzigd. [verzoeker] was niet in de positie om vast te houden aan de met ingang van 1 oktober 2022 gesloten Managementovereenkomst. PureCE was haar enige inkomstenbron. Bovendien liep er een onderzoek van IGJ naar de notificaties en de bedrijfsstructuur van PureCE, waarvoor zij als bestuurder mede verantwoordelijk was. [naam] heeft haar vervolgens een Businesscontract toegezonden. De maandelijkse vergoeding die [verzoeker] ontving, werden volgens die overeenkomst fors verlaagd tot uiteindelijk € 4.000,= per maand en ook de overige contractuele condities verslechterden. De verlaging van de vergoeding zou volgens [naam] tijdelijk zijn. De vergoeding zou worden herzien zodra de situatie van PureCE zich verbeterde. Onder druk van de omstandigheden heeft [verzoeker] het Businesscontract ondertekend. De stelling van PureCE, dat deze overeenkomst is gesloten voor de duur van 12 maanden, is niet juist. De druk van haar werkomstandigheden, in combinatie met de stress over haar contract, werden [verzoeker] uiteindelijk te veel. Zij heeft zich op 13 januari 2025 ziek moeten melden. Er is voorshands vanuit te gaan dat zij langdurig arbeidsongeschikt zal blijven omdat mogelijk PTSS gediagnosticeerd zal gaan worden. Op 23 december 2024 heeft [naam] haar mondeling laten weten dat haar contract per 31 januari 2025 zou gaan eindigen. Er werd aangegeven dat dit niet aan [verzoeker] lag, maar dat er door een herstructurering geen financiële ruimte meer was. Op dezelfde dag is haar het einde van het Businesscontract bij e-mailbericht bevestigd. De rechtsverhouding tussen partijen is aan te merken als een arbeidsovereenkomst. Hierbij is het volgende van belang. [verzoeker] is vanaf 1 oktober 2021 (aanvankelijk op detacheringsbasis) tot 31 januari 2025 onafgebroken fulltime voor PureCE werkzaam geweest. In al deze jaren is zij, op één kleine opdracht na, alleen voor PureCE werkzaam geweest. De aard en omvang van haar werkzaamheden werden bepaald door [naam] . Hij gaf haar iedere week op woensdag gedetailleerde werkinstructies op operationeel, administratief en beleidsmatig niveau. [verzoeker] moest voor elk besluit goedkeuring vragen aan [naam] . Ondanks haar inschrijving als bestuurder van PureCE, was zij niet bevoegd om zelfstandig beslissingen te nemen. [naam] bepaalde de kaders waarbinnen [verzoeker] moest opereren. [verzoeker] had bovendien onvoldoende ervaring in de sector waarin PureCE acteert en was structureel afhankelijk van de expertise en instructies van [naam] . Zij was niet beleidsmatig, maar alleen uitvoerend bezig. [verzoeker] moest op aanwijzing van PureCE door PureCE betaalde opleidingen volgen, welke vereist waren voor haar werkzaamheden bij PureCE. Op haar werkzaamheden zat vaak grote tijdsdruk, waardoor het [verzoeker] niet vrij stond om haar werktijden zelf te bepalen. De werkzaamheden die [verzoeker] moest uitvoeren behoorden tot de kern van de activiteiten van PureCE en waren geheel ingebed in haar organisatie. Wekelijks diende [verzoeker] [naam] een update te geven van de verrichte werkzaamheden, van de voortgang en de resultaten. De werkzaamheden die [verzoeker] voor PureCE moest uitvoeren, moest zij persoonlijk uitvoeren. In de door partijen gesloten Managementovereenkomst is dit expliciet vastgelegd, terwijl dit ook volgt uit het Businesscontract. De voorwaarden waarop [verzoeker] voor PureCE moest werken, waren niet onderhandelbaar. [verzoeker] ontving vanaf 1 oktober 2022 een vaste managementvergoeding, die op factuurbasis maandelijks door PureCE werd betaald. [verzoeker] kreeg deze vergoeding ook in de periodes waarin zij ziek of met vakantie was. Op de hoogte van de door haar betaalde vergoedingen had [verzoeker] geen invloed. [verzoeker] heeft niet geïnvesteerd in PureCE. Zij liep in het kader van de uitvoering van haar werkzaamheden geen commercieel risico. De kosten van de (beroeps)aansprakelijkheidsverzekeringen ten behoeve van [verzoeker] kwamen voor rekening van PureCE. [verzoeker] had, naast haar werkzaamheden voor PureCE, geen ruimte voor eventuele andere opdrachtgevers. [verzoeker] heeft in de periode waarin zij voor PureCE werkte geen ondernemersactiviteiten verricht voor haar eenmanszaak, hierin investeringen gedaan of hiervoor reclame gemaakt of kunnen maken. Omdat sprake is van een arbeidsovereenkomst, heeft PureCE deze op 23 december 2024 niet rechtsgeldig kunnen opzeggen. Die opzegging is in strijd met artikel 7:671 BW. [verzoeker] heeft niet ingestemd met de opzegging en het UWV heeft daarvoor geen toestemming gegeven. Bij brief d.d. 22 januari 2025 heeft [verzoeker] tegen de opzegging geprotesteerd. De opzegging van de overeenkomst heeft voor [verzoeker] verstrekkende gevolgen. Zij is een alleenstaande vrouw met twee kleine kinderen en is volledig afhankelijk van de inkomsten die zij bij PureCE genoot. Door de opzegging is [verzoeker] in financiële moeilijkheden komen te verkeren. Zij is aangewezen op een bijzondere bijstandsuitkering. Voor zover [verzoeker] statutair bestuurder van PureCE zou zijn, geldt dat door PureCE geen rechtsgeldig ontslagbesluit is genomen. Een oproep voor het bijwonen van een aandeelhoudersvergadering om haar de mogelijkheid te geven zich naar aanleiding van het ontslagvoornemen te laten horen, heeft zij niet ontvangen. Het ontslagbesluit van PureCE d.d. 4 maart 2025, waarbij PureCE [verzoeker] als statutair bestuurder heeft ontslagen per 1 februari 2025, heeft [verzoeker] eerst lopende deze procedure onder ogen gekregen. Dit besluit is (ook) nietig omdat het is genomen nadat [verzoeker] zich had ziek gemeld. Nu het besluit kennelijk onredelijk is en ernstig verwijtbaar, kan [verzoeker] , die tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak te kennen heeft gegeven in haar ontslag te berusten, aanspraak maken op de door haar verzochte transitievergoeding en de billijke vergoeding. Hetgeen zij aan deze verzoeken ten grondslag heeft gelegd, komt voor zover nodig hierna aan de orde. Vanwege de financiële gevolgen die het ontslag voor [verzoeker] heeft, heeft zij recht en belang bij toewijzing van de gevorderde voorlopige voorziening.
2.3
PureCE verzoekt [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans om deze af te wijzen, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure. Daartoe voert zij het volgende aan. [verzoeker] heeft van 1 oktober 2021 tot en met 31 januari 2025 via haar eenmanszaak voor PureCE gewerkt op basis van opdrachtovereenkomsten. Zij is met ingang van 1 oktober 2022 benoemd tot statutair bestuurder van PureCE. Het concept-benoemingsbesluit is opgesteld door [verzoeker] . Zij heeft dit ter ondertekening toegezonden aan [naam] . Hij heeft het ondertekende besluit aan haar teruggezonden en [verzoeker] heeft gezorgd voor haar inschrijving als statutair bestuurder van PureCE in het Handelsregister. PureCE beschikt niet over een kopie van het door [naam] ondertekende besluit. [verzoeker] heeft gedurende haar opdracht feitelijk gehandeld als statutair bestuurder en alle taken uitgevoerd die daarbij hoorden. De Businessovereenkomst die partijen met ingang van 1 februari 2024 hebben gesloten, hebben zij gesloten omdat PureCE minder werkzaamheden had voor [verzoeker] . De taken van [verzoeker] en haar uren werden in de periode tot 31 januari 2025 geleidelijk afgebouwd. Dit is af te leiden uit de in de bijlage bij dit contract genoemde vergoedingen. Hoewel in het Businesscontract geen duidelijk einddatum is opgenomen volgt uit artikel 5.1 van het contract, in combinatie met de bij het contract behorende bijlage, dat partijen de bedoeling hebben gehad dat dit contract een looptijd had van 12 maanden. Op 23 december 2024 heeft [naam] aangegeven dat het contract niet onder de toen geldende voorwaarden kon worden verlengd, hetgeen hij per e-mail aan [verzoeker] heeft bevestigd. Het sluiten van een nieuw contract was wat [naam] betreft alleen aan de orde indien [verzoeker] op basis van een uurtarief voor PureCE zou willen werken. [verzoeker] heeft zich aanvankelijk bij de beëindiging van het Businesscontract neergelegd. Dit blijkt uit haar e-mailbericht d.d. 23 december 2024. Zij liet in dat bericht ook weten dat een overeenkomst op basis van een uurtarief geen optie was. De stelling van [verzoeker] , dat de rechtsverhouding tussen partijen is te kwalificeren als een arbeidsovereenkomst, is niet juist. [verzoeker] werkte voor PureCE op basis van een overeenkomst van opdracht, welke overeenkomst op 31 januari 2025 van rechtswege is geëindigd. Voor zover deze niet van rechtswege is geëindigd, is deze met inachtneming van een redelijke termijn bij e-mailbericht d.d. 23 december 2024 opgezegd tegen 31 januari 2025. Partijen zijn overeen gekomen dat [verzoeker] geheel zelfstandig is en haar werkzaamheden verricht naar eigen inzicht en zonder toezicht of leiding van PureCE. Van een gezagsrelatie was derhalve geen sprake. [verzoeker] werkte voor PureCE tegen een vaste fee. Aanvankelijk bedroeg deze vergoeding € 105.600,= exclusief btw per jaar. Vanaf 1 februari 2024 is deze fee neerwaarts bijgesteld omdat de omvang van het werk afnam. Tussen partijen was niet sprake van een gezagsrelatie. PureCE gaf geen instructies aan [verzoeker] . [verzoeker] was bestuurder van PureCE. [verzoeker] was vrij om haar werk te organiseren zoals zij dat wilde. Daarover hoefde zij geen verantwoording af te leggen. [verzoeker] was niet verplicht om een vooraf vastgesteld aantal uren per week te werken en had niet de verplichting om een tijdregistratie bij te houden. Zij was volledig vrij om te bepalen waar en wanneer zij werkte. In de overeenkomsten die partijen hebben gesloten is [verzoeker] aangeduid onder de naam van haar eenmanszaak. Voor zover de rechtsverhouding tussen partijen wel zou zijn te kwalificeren als een arbeidsovereenkomst, geldt dat deze overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd als gevolg van het ontslagbesluit van 4 maart 2025 (artikel 7:671 lid 1 sub e BW). Voor de toekenning van de billijke vergoeding is daarom geen plaats. Voor zover dat anders zou zijn is van belang dat PureCE geen verwijt kan worden gemaakt van de beëindiging van de overeenkomst. Bij de bepaling van de hoogte van de (eventuele) billijke vergoeding is van belang dat PureCE had kunnen kiezen voor een ontslagprocedure bij het UWV. Indien deze procedure zou zijn gevolgd, zou de overeenkomst tussen partijen hoe dan ook op korte termijn zijn geëindigd vanwege de bedrijfseconomische moeilijkheden waarmee PureCE heeft te kampen en het feit dat de taken die [verzoeker] had, grotendeels zijn vervallen en/of zijn overgenomen door [naam] .
2.4
De kantonrechter overweegt het volgende.
2.5
Op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd en de in het geding gebrachte producties staat het volgende vast:
a. [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1995, heeft zich met ingang van 10 augustus 2021 als eenmanszaak, onder de naam
[handelsnaam], doen inschrijven in het Handelsregister van de KvK. Zij heeft in die hoedanigheid in of omstreeks oktober 2021 een overeenkomst van opdracht gesloten met een detacheringsbureau. Dit bureau heeft haar met ingang van 1 oktober 2021 gedetacheerd bij PureCE, alwaar zij administratieve werkzaamheden is gaan verrichten voor PureCE.
b. Op voorstel van [naam] , statutair bestuurder en enig aandeelhouder van PureCE, hebben partijen met ingang van 1 oktober 2022 een Managementovereenkomst gesloten. Daartoe is een onderhandse akte opgesteld, gedateerd 1 oktober 2022. [verzoeker] is daarin aangeduid als:
, h.o.d.n. [handelsnaam] (…), hierna te noemen: ” [handelsnaam] ”en PureCE is daarin aangeduid als:
Vennootschap. In de Managementovereenkomst d.d. 1 oktober 2022 is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 1 – Diensten en werkzaamheden
1. Voor de duur van deze Overeenkomst zal [handelsnaam] als bestuurder, in de zin van Boek 2 BW, van de Vennootschap fungeren en zal de gezichtsbepalende factor zijn voor de Vennootschap. (…)
2. [handelsnaam] is bij het uitvoeren van de overeengekomen werkzaamheden geheel zelfstandig en verricht de overeengekomen werkzaamheden naar eigen inzicht en zonder toezicht of leiding van Vennootschap. Vennootschap kan wel aanwijzingen en instructies geven omtrent het resultaat van de opdracht.
Artikel 2 – Rol [verzoeker]
1. [handelsnaam] verbindt zich de diensten uit hoofde van de Overeenkomst uitsluitend te doen uitvoeren door [verzoeker] .
(…)
3. Partijen beogen uitdrukkelijk geen dienstbetrekking dan wel arbeidsovereenkomst (…) aan te gaan (…).
Artikel 3 – Duur en opzegging van de overeenkomst
1. De Overeenkomst vangt aan op 1 oktober 2022 voor onbepaalde tijd. Elke Partij is gerechtigd deze Overeenkomst op te zeggen aan het einde van een kalendermaand met inachtneming van een opzegtermijn van 6 (zes) maanden. Indien de Vennootschap de overeenkomst opzegt is zij verplicht na het verstrijken van de opzegtermijn een opzegvergoeding verschuldigd van 6/12de deel van de Vergoeding (…).
(…)
Artikel 4 – Managementvergoeding en onkostenvergoeding
1. [handelsnaam] ontvangt voor haar diensten uit hoofde van deze Overeenkomst gedurende het eerste boekjaar een vaste managementvergoeding (“Vergoeding”), exclusief BTW, van maximale EUR 105.600,-- (…). De managementvergoeding zal in één twaalfde deel per maand gefactureerd worden.
(…)
Artikel 5 – Geheimhouding
(…)
Artikel 6 – Andere werkzaamheden/non-concurrentie
1. [handelsnaam] verbindt zich jegens de Vennootschap gedurende deze Overeenkomst en gedurende een periode van 2 (twee) jaar na het einde van deze Overeenkomst niet zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Vennootschap, direct of indirect, in welke vorm dan ook:
(…)
2. betrokken te zijn bij het verwerven van opdrachten of activiteiten voor of zaken doen met klanten van de Vennootschap. Klanten in de zin van dit Artikel zijn (rechts)personen die zaken of diensten van de Vennootschap betrekking op datum van beëindiging van deze Overeenkomst.
(…)
c. Bij onderhandse akte d.d. 29 september 2021/1 oktober 2021 is dezelfde overeenkomst vastgelegd in de Engelse taal.
d. Partijen hebben bij onderhandse akte een Business Contract gesloten, geldend vanaf 1 februari 2024. In deze overeenkomst is PureCE aangeduid als
the Companyen [verzoeker] als:
, operating under the name [handelsnaam] (…) (the Counterparty). In deze overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
This agreement supersedes and replaces in its entirety the Management Agreement dated Oktober 1st 2021 (the “Prior Agreement”) between the Parties. The Prior Agreement is hereby terminated and of no further force or effect;
1. PURPOSE OF THE CONTRACT
1.1
This Contract outlines the terms and conditions governing the business relationship between the Company and the Counterparty for the purpose PureCE administrative management.
2. SCOPE OF SERVICES OR PRODUCTS
2.1
The Company agrees to provide the Counterparty with the following services or products as described in Exhibit A attached hereto. (…)
3 PAYMENT TERMS
3.1
The Counterparty shall pay the Company the fees or charges for the services or products as specified in Exhibit A (…).
(…)
5. TERM AND TERMINATION
5.1
This Contract shall commence on the effective date and continue until terminated by either Party with written notice of as specified in Exhibit A.
In
Exhibit Abij deze overeenkomst is onder meer het volgende vermeld:
1. SCOPE OF SERVICES
1.1
Counterparty will act as director of PureCE B.V. (…)
(…)
2. PAYMENT SCHEDULE
2.1
The Counterparty shall be paid a monthly fee in accordance tot the following schedule:
2.2.1
February 2024: EUR 6,500
2.2.2
March 2024: EUR 4,000
2.2.3
April 2024 to January 2025: EUR 4,000 (…)
(…)
3. TERM
3.1
This payment schedule shall remain in effect until January 31st, 2025.
e. Voor de werkzaamheden die [verzoeker] voor PureCE heeft verricht is zij betaald zoals in de zojuist geciteerde overeenkomsten is vastgelegd.
f. [verzoeker] heeft gesteld dat zij vanaf 1 oktober 2021 (tot 1 oktober 2022 op detacheringsbasis) tot 1 februari 2025 steeds fulltime voor PureCE heeft gewerkt en in al deze jaren, op één kleine opdracht na, niet voor derden heeft gewerkt. PureCE heeft dit niet (voldoende) weersproken, zodat dit als vaststaand is aan te nemen. Op dezelfde grond staat vast dat de door [verzoeker] voor PureCE verrichte werkzaamheden (in hoofdzaak) bestonden uit administratieve werkzaamheden, waaronder het registreren van medische hulpmiddelen in NOTIS, alsmede uit het onderhouden van de contacten met IGJ.
g. Vast staat dat in de notulen van een op 15 september 2022 gehouden aandeelhoudersvergadering van PureCE, ondertekend door [verzoeker] , onder meer het volgende is vermeld:
Op de agenda staat de toetreding van [verzoeker] als bestuurder bij PureCE B.V.
De toetreding van [verzoeker] als bestuurder wordt in stemming gebracht:
- De toetreding van [verzoeker] als bestuurder is unaniem aangenomen.
Bij e-mailbericht d.d. 5 oktober 2022 heeft [verzoeker] onder meer het volgende geschreven aan [naam] :
The KVK only accepts colored printed documents in Dutch and with an wet hand signature. I have attached all the documents in this email Once signed, the documents can be sent tot my private address: (…)
Documents:
1. A4 size copy of identity [naam] (…)
2. Managementovereenkomst Nederland to be singed
3. Aandeelhouders resolutie to be signed
4. Formulier-11-inschrijving- functionaris-rechtspersoon (…) tot be signed
After receiving the signed documents, I will be able to schedule an appointment at the office of KVK. (…).
[verzoeker] is op 20 oktober 2022, met ingang van 1 oktober 2022, in het Handelsregister van de KvK ingeschreven als bestuurder van PureCE. Zij heeft deze inschrijving doen verzorgen. Op grond van deze feiten is voldoende aannemelijk dat [verzoeker] met ingang van 1 oktober 2022 is benoemd tot statutair bestuurder van PureCE. Feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [verzoeker] als statutair bestuurder (mede) de koers van PureCE is gaan bepalen, zijn niet gebleken, zodat is aan te nemen dat dit niet het geval is geweest. Niet uit te sluiten dat [naam] [verzoeker] tot statutair bestuurder heeft benoemd omdat hij een
gezichtsbepalendeNederlandse functionaris nodig had of dacht te hebben met het oog op de contacten tussen PureCE en IGJ.
h. Op 23 december 2024 heeft [naam] onder meer het volgende geschreven aan [verzoeker] :
As discussed during our call today, please take this email as official notification that we will not be extending the contract that we signed on 2024-02-01 for the purpose of PureCE’s administrative management at the expiration of the contract on January 31st, 2025. Once again, is was a difficult decision we made internally due to the changing nature of our business.
i. Bij e-mailbericht d.d. 23 december 2024 heeft [verzoeker] onder het volgende teruggeschreven aan [naam] :
I’m sad to hear that you’re considering transitioning my contract to an hourly rate after the 31st of January 2025. While I do find the notice late, I understand that you together with Michael have made efforts on your end. Given the limited time left, I would greatly appreciate it if you could provide me, within this week, with the referral we discussed, and if possible, a short review. This would be incredibly helpful in securing new client for 2025. (…) As for the possibility of continuing our partnership on an hourly basis, at this time, is does not seem to be a feasible option, but I need time to think about this and will keep you updated on my decision.
j. Bij brief d.d. 22 januari 2025 heeft de gemachtigde van [verzoeker] geprotesteerd tegen de beëindiging van de relatie tussen partijen.
[verzoeker] heeft zich op 13 januari 2025 bij PureCE ziek gemeld. Haar huisarts heeft op 24 januari 2025 het volgende over haar geschreven:
Diagnose: Veel spanningen, onrust en angst. Waardoor veel lichamelijke klachten. Mogelijk PTSS. Behandeling:
1. Medicatie gestart
2. Advies psychologische begeleiding
3. Advies fysiotherapie.
l. Op 4 maart 2025 heeft [naam] een document ondertekend met het opschrift:
RESOLUTION OUTSIDE AN GENERAL MEETING PURECE B.V., waarin onder meer het volgende is vermeld:
F. Mrs [verzoeker] is statutory director of the Company and rendered her services for the Company under a business contract of witch the term expired on 31 January 2025;
G. [naam] in his capacity as sole shareholder of the Company wish to dismiss Mrs [verzoeker] as statutory director of the Company with effect from 1 February 2025;
herby resolves:
to dismiss Mrs [verzoeker] as statutory director of the Company with effect from 1 February 2025
2.6
Artikel 2:241 BW bepaalt onder meer dat de rechtbank, binnen welker rechtsgebied de vennootschap haar woonplaats heeft, kennis neemt van alle rechtsvorderingen betreffende de overeenkomst tussen de vennootschap en de bestuurder, waarvan het bedrag onbepaald is of € 25.000,= te boven gaat en dat deze vorderingen niet worden behandeld en beslist door de kantonrechter. Tijdens de mondelinge behandeling van deze zaak zijn partijen overeengekomen dat de kantonrechter bevoegd is om deze zaak te behandelen en te beslissen op de voet van artikel 96 Rv, zodat de doorverwijzing van deze zaak naar de rechtbank (sector civiel) niet aan de orde is.
2.7
Bij de beantwoording van de vraag of de rechtsverhouding tussen partijen is aan te merken als een arbeidsovereenkomst, zoals [verzoeker] stelt, of, zoals PureCE stelt, een overeenkomst van opdracht, is volgens de rechtspraak van de Hoge Raad het volgende voorop te stellen. Een arbeidsovereenkomst is volgens artikel 7:610 BW een overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst een arbeidsovereenkomst is, moet door uitleg aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. Voor deze kwalificatie is niet van belang of partijen de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Of een overeenkomst moet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst, hangt af van alle omstandigheden van het geval in onderling verband bezien. Van belang kunnen onder meer zijn de aard en duur van de werkzaamheden, de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald, de inbedding van het werk en degene die de werkzaamheden verricht in de organisatie en de bedrijfsvoering van degene voor wie de werkzaamheden worden verricht, het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren, de wijze waarop de contractuele regeling van de verhouding van partijen is tot stand gekomen, de wijze waarop de beloning wordt bepaald en waarop deze wordt uitgekeerd, de hoogte van deze beloningen, en de vraag of degene die de werkzaamheden verricht daarbij commercieel risico loopt. Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt. Het gewicht dat toekomt aan een contractueel beding bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, hangt mede af van de mate waarin dat beding daadwerkelijk betekenis heeft voor de partij die de werkzaamheden verricht.
2.8
Partijen zijn overeengekomen dat [verzoeker] , tegen de door PureCE aan haar te betalen vergoedingen, werkzaamheden voor haar verricht. De werkzaamheden die zij voor PureCE is gaan verrichten waren, zoals [verzoeker] onweersproken heeft gesteld, nodig met het oog op de normale bedrijfsvoering van PureCE. De Managementovereenkomst die partijen hebben gesloten gold voor onbepaalde tijd. Het Businesscontract kent evenmin een vaste einddatum. De stelling van PureCE, dat die einddatum volgt uit het
Payment Schedulein
Exhibit Abij het Businesscontract, heeft [verzoeker] bestreden met de stelling dat dit een tijdelijk regeling was, welke eind 2024 / begin 2025 was aan te passen aan de (financiële) omstandigheden waarin PureCE zich per alsdan zou bevinden. Aldus komt niet vast te staan dat het Businesscontract voor bepaalde tijd is overeengekomen. Vast staat dat [verzoeker] fulltime voor PureCE werkte. Doordat PureCE dit niet heeft betwist staat ook vast dat [verzoeker] in de periode waarin zij voor PureCE werkte, op één kleine opdracht na, niet voor derden heeft gewerkt. In de Managementovereenkomst was bepaald dat [verzoeker] haar werkzaamheden persoonlijk diende uit te voeren. [verzoeker] heeft onbetwist aangevoerd dat zij op de hoogte van de haar toekomende vergoeding geen invloed heeft gehad. Ook dit staat daarom vast. Op dezelfde grond staat vast dat [verzoeker] in de periode waarin zij voor PureCE werkte zich in het economisch verkeer niet als ondernemer heeft gedragen en voorts, dat zij bij de uitvoering van haar werkzaamheden geen commercieel risico liep. PureCE heeft aangevoerd dat de rechtsverhouding tussen partijen niet als een arbeidsovereenkomst is aan te merken omdat tussen partijen niet sprake was een gezagsrelatie. [verzoeker] heeft dit gemotiveerd betwist met de stelling dat [naam] haar wekelijks instrueerde en dat zij deze instructies nodig had om te kunnen functioneren. De stelling van PureCE kan daarom niet als vaststaand worden aangenomen. Wat hier precies van zij, kan in het midden blijven. Voor zover juist is dat [verzoeker] haar werkzaamheden zonder voorafgaande instructies zelf organiseerde, past dat immers bij de functie die zij als statutair bestuurder van PureCE had. Op grond van enkel dat feit is daarom niet vast te stellen dat de rechtsverhouding tussen partijen is aan te merken als een overeenkomst van opdracht. Op grond van de zojuist genoemde omstandigheden, in onderling verband bezien, is te oordelen dat de rechtsverhouding tussen partijen is aan te merken als een arbeidsovereenkomst.
2.9
Artikel 7:671 lid 1 sub e BW bepaalt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig kan opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij de opzegging een bestuurder van een rechtspersoon betreft van wie herstel van de arbeidsovereenkomst op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk is. Dit betekent dat een statutair bestuurder, van wie herstel van de arbeidsovereenkomst op grond van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek niet mogelijk is, kan worden ontslagen zonder dat dit zijn instemming heeft en dat voor hem geen preventieve ontslagtoets geldt door het UWV of de rechter. De rechter moet wel toetsen of de aan het ontslag ten grondslag gelegde grond een redelijke grond is in de zin van artikel 7:669 BW en of er is voldaan aan de herplaatsingsverplichting, bij gebreke waarvan hij de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen (artikel 7:682 lid 3 sub a BW), terwijl in beginsel voorts aanspraak bestaat op de betaling van de transitievergoeding.
2.1
PureCE heeft in haar e-mailbericht d.d. 23 december 2024 aan het ontslag van [verzoeker] ten grondslag gelegd:
the changing nature of our business. In haar besluit d.d. 4 maart 2025, waarbij zij [verzoeker] als statutair bestuurder heeft ontslagen, is geen andere ontslaggrond genoemd dan:
[naam] (…) wish to dismiss Mrs [verzoeker] as statutory director of the Company with effect from 1 february 2025. In het verweerschrift is aan de in de ontslagbrief genoemde grond toegevoegd dat PurCE te kampen heeft met bedrijfseconomische problemen en dat zij, indien zij aangewezen zou zijn geweest op een ontslagprocedure bij het UWV, het UWV om toestemming zou hebben gevraagd om [verzoeker] te mogen ontslaan op grond van artikel 7:669 lid 2 sub a BW (bedrijfseconomische omstandigheden).
2.11
Wat is te verstaan onder
the changing nature of our businessis niet voldoende toegelicht, terwijl er, hetgeen op de weg van PureCE heeft gelegen om dat te doen, ook geen stukken in het geding zijn gebracht aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat dit een redelijke ontslaggrond is. Voor zover met de zinsnede
the changing nature of our businessis bedoeld dat sprake is van bedrijfseconomische omstandigheden in de zin van artikel 7:669 lid 1 sub a BW, geldt hetzelfde. Het gevolg daarvan is dat niet komt vast te staan dat PureCE de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op een redelijke grond heeft opgezegd. Nu [verzoeker] in de opzegging heeft berust, staat echter vast dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op grond van die opzegging is geëindigd met ingang van 1 februari 2025. Het nadien genomen besluit van de vergadering van aandeelhouders van PureCE d.d. 4 maart 2025, bij welk besluit [verzoeker] als statutair bestuurder is ontslagen, heeft daar dus niet toe geleid, omdat de arbeidsovereenkomst per die datum al geëindigd was. Tot het einde van de arbeidsovereenkomst had dat besluit overigens ook niet kunnen leiden omdat [verzoeker] onbetwist heeft gesteld dat zij niet is opgeroepen voor de vergadering waarin het ontslagbesluit is genomen (artikel 2:225 BW) en zij niet in de gelegenheid is gesteld om zich hierover te doen horen (artikel 2:8 BW), zodat het besluit nietig is, terwijl verder geldt dat [verzoeker] zich voor de datum waarop zij als statutair bestuurder werd ontslagen, ziek had gemeld.
2.12
Aldus kan [verzoeker] aanspraak maken op de billijke vergoeding. [verzoeker] voert aan dat er bij de bepaling van de hoogte van deze vergoeding rekening mee is te houden dat zij langdurig arbeidsongeschikt zal zijn, zodat zij niet binnen afzienbare tijd in staat zal zijn om elders inkomen te genereren. Vast staat dat haar huisarts op 24 januari 2025 over haar heeft geschreven
Veel spanningen, onrust en angst. Waardoor veel lichamelijke klachten. Mogelijk PTSS.Een actuele diagnose ontbreekt, terwijl met de woorden
Mogelijk PTSS, geschreven door een huisarts, niet vast staat dat sprake is van PTSS. Te oordelen is daarom dat onvoldoende vast staat dat [verzoeker] niet binnen afzienbare tijd in staat zal zijn om elders inkomen te genereren. Geschat wordt dat [verzoeker] , mede gelet op haar relatief jonge leeftijd (29 jaar bij uitdiensttreding) op een termijn van circa zes maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, weer in staat zal zijn om arbeid te verrichten en inkomen te verwerven. [verzoeker] heeft gesteld dat bij de berekening van de transitievergoeding is uit te gaan van een bruto maandloon ad € 4.320,= bruto. PureCE heeft dit niet betwist. Dit wordt daarom als vaststaand aangenomen. De billijke vergoeding wordt vastgesteld op een bedrag gelijk aan zes maal € 4.320,= bruto, derhalve op een bedrag ad € 25.920,= bruto. De transitievergoeding zal worden toegekend tot het door [verzoeker] berekende bedrag ad € 4.801,85 bruto. In de gegeven omstandigheden is er geen aanleiding om de transitievergoeding in mindering te doen strekken op de billijke vergoeding. De gevorderde rente wordt toegewezen zoals hierna wordt vermeld.
2.13
Nu per heden uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak, heeft [verzoeker] geen belang meer bij de gevorderde voorlopige voorziening. Deze vordering wordt daarom afgewezen, met compensatie van de proceskosten.
2.14
PureCE is de partij die in de hoofdzaak voor het belangrijkste deel in het ongelijk wordt gesteld. Zij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van de hoofdzaak.

3.Beslissing

De kantonrechter:
In de procedure ex artikel 223 Rv:
wijst de verzoeken af;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In de hoofdzaak:
veroordeelt PureCE om aan [verzoeker] te betalen de billijke vergoeding ad € 25.920,= bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2025 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt PureCE om aan [verzoeker] te betalen de transitievergoeding ad € 4.801,85 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 maart 2025 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt PureCE in de kosten van de procedure, welke kosten aan de zijde van [verzoeker] tot op heden worden vastgesteld op een bedrag ad € 1.343,=, waarin begrepen een bedrag ad 1.086,= voor salaris gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. M. Nijenhuis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2025.