ECLI:NL:RBDHA:2025:9713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
25-3327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor de bouw van twee woningen in Gouda

Op 3 juni 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een omgevingsvergunning voor de bouw van twee woningen in Gouda. Eiser, die in een appartementencomplex woont met zicht op het bouwplan, was het niet eens met de verleende vergunning en had beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld en geconcludeerd dat het college van burgemeester en wethouders van Gouda de omgevingsvergunning op goede gronden heeft verleend. Eiser voerde aan dat het advies van de Veiligheidsregio onzorgvuldig was en dat de verkeersveiligheid in het gedrang zou komen door de bouw. Echter, de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen onzorgvuldigheden in het advies waren aangetoond en dat de verkeersveiligheid niet in gevaar zou komen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waardoor eiser geen gelijk kreeg en geen proceskostenvergoeding ontving. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 25/3327 en 25/2628
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juni 2025 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: N. Baas),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, het college

(gemachtigde: A. Scholtes).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
Holland Steen B.V. te Rijsenhout , vergunninghoudster, en
[bedrijfsnaam 2] B.V.te [vestigingsplaats 2] , belanghebbende

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van twee woningen aan de [adres 1] en [adres 2] te [plaats]. Eiser is het hier niet mee eens. Hij heeft daarom beroep ingesteld (zaak SGR 25/2628) en verzocht om een voorlopige voorziening (zaak SGR 25/3327). Hij voert een aantal gronden aan.

Procesverloop

2. Het college heeft met het besluit van 24 juni 2024 vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van twee woningen aan de [adres 1] en [adres 2] te Gouda. Met het bestreden besluit van 28 februari 2025 op het bezwaar van verzoeker is het college bij dit besluit gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van het college en [naam 1] en [naam 2] , namens belanghebbende.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiser daartegen. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Totstandkoming van het besluit

3. Op 31 december 2023 heeft vergunninghoudster een aanvraag om de hiervoor onder 2 genoemde omgevingsvergunning ingediend. Het bouwplan bestaat uit drie bouwlagen met een onderdoorgang naar het achterliggende binnenterrein. Verzoeker woont in een appartementencomplex aan de [straat 1] en heeft vanuit zijn woning direct zicht op het bouwplan.
Met het besluit van 24 juni 2024 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarbij is het college afgeweken van de regels van het omgevingsplan voor wat betreft overschrijding van de goothoogte. Verzoeker heeft tegen de verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het college, met inachtneming van het advies van de Bezwaarschriften Commissie Gouda van 28 januari 2025, het primaire besluit in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.
Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. Omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór 1 januari 2024, is in dit geval de Wabo nog van toepassing.
Uit artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo volgt – kort gezegd – dat een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt geweigerd als het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, de bouwverordening, het Bouwbesluit 2012 of redelijke eisen van welstand.
Advies Veiligheidsregio
5. Verzoeker voert aan dat het college het advies van de Veiligheidsregio Hollands Midden niet zonder nadere motivering aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Zo is volgens verzoeker onduidelijk of het binnenterrein tussen het bouwplan en de woning van verzoeker ook via de [straat 2] bereikbaar is voor hulpdiensten en is daarnaast onduidelijk aan welke bepalingen van het Bouwbesluit 2012 (het Bouwbesluit) is getoetst. Daarom is niet aannemelijk dat het bouwplan aan het Bouwbesluit voldoet.
Daarnaast voldoet de onderdoorgang volgens verzoeker niet aan de afmetingen zoals door de Veiligheidsregio worden voorgeschreven in het Beleidsdocument Bluswatervoorziening en bereikbaarheid Veiligheidsregio Hollands Midden.
6. In het (ongedateerde) advies van de Veiligheidsregio staat dat ten aanzien van de bereikbaarheid door de brandweer met de toegang aan de [straat 1] kan worden voldaan aan het Bbl en dat de ingang aan de zijde van de [straat 2] een extra toegang is, maar gezien het Bbl geen vereiste. Onder de werking van het Bouwbesluit was dit evenmin het geval. Verder blijkt uit het advies dat ook getoetst is aan het door eiser genoemde beleidsdocument. Gesteld noch gebleken is dat het advies van de Veiligheidsregio onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel onvolkomenheden bevat. Verzoeker heeft ook geen deskundig tegenadvies ingebracht. Het college heeft dit advies dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. De stellingen van verzoeker slagen daarom niet.
Toegankelijkheid garage
7. Verzoeker stelt verder dat zijn garage, die zich onder het appartementencomplex bevindt en uitsluitend via de [straat 2] toegankelijk is, via de smalle doorgang onder de nieuwe woningen niet goed bereikbaar zal zijn vanwege onvoldoende manoeuvreerruimte. Hij acht de draaicirkel naar de onderdoorgang onvoldoende als de parkeerplaatsen aan de [straat 2] bezet zijn. Tevens komt volgens verzoeker de verkeersveiligheid in het gedrang, omdat het zicht bij het uitrijden onvoldoende zal zijn.
8. Op de overzichtstekening (nr. 100) is aangegeven dat de breedte van de onderdoorgang 3,09 meter bedraagt en daarmee breder wordt dan de bestaande doorgang tussen het toegangshek. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de bestaande in- en uitrit tussen de parkeerplaatsen en de ligging van de parkeerplaatsen aan de [straat 2] niet zullen wijzigen. Daarom is niet aannemelijk dat er na voltooiing van het bouwplan minder manoeuvreerruimte zal zijn dan in de huidige situatie en dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt. Dat de voorgevel van het bouwplan iets verder in de richting van de [straat 2] komt te liggen dan het huidige toegangshek doet hieraan niet af. Deze stellingen slagen dan ook niet.
Goede ruimtelijke ordening
9. Ten slotte stelt verzoeker dat het bestreden besluit voor het overige niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
10. Nu eiser deze stelling niet heeft onderbouwd, slaagt deze grond evenmin. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat verzoeker geen gronden heeft ingediend tegen de afwijking van het bestemmingsplan wegens overschrijding van de goothoogte.
Slotsom
11. Aangezien gesteld noch gebleken is dat een van de andere in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgronden zich voordoet, heeft het college op goede gronden de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2025.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.